ECLI:NL:GHARL:2022:6494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.308.286
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is alleen belast met het gezag over [de minderjarige], die sinds de zomer van 2021 bij haar grootouders verbleef. De kinderrechter had op 29 december 2021 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar uitgesproken en de gecertificeerde instelling gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen.

De moeder heeft tegen deze beschikking drie grieven ingediend en verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De raad voor de kinderbescherming heeft verweer gevoerd en bekrachtiging van de beschikking gevraagd. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juni 2022 waren zowel de moeder als de vader, grootouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de noodzakelijke hulpverlening.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, zowel wat betreft de ondertoezichtstelling als de machtiging tot uithuisplaatsing. Het hof oordeelt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige], die een emotioneel veilige en stabiele omgeving nodig heeft. De moeder's zorgen over de plaatsing bij de grootouders zijn niet voldoende onderbouwd, en het hof concludeert dat de situatie bij de grootouders in het belang van [de minderjarige] is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.286
(zaaknummer rechtbank Overijssel 274275)
beschikking van 26 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van de Griek te Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen: de GI .
Als informanten zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] (Duitsland),
verder te noemen: de vader,
en
[de grootouders],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de grootouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 maart 2022;
- het verweerschrift.
2.2
Op 2 mei 2022 heeft [de minderjarige] buiten aanwezigheid van belanghebbenden en informanten met een raadsheer van het hof gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de vader;
- de grootouders.
Mr. Van de Griek heeft tijdens de mondelinge behandeling een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2005 te [woonplaats2] (Duitsland).
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] verbleef sinds de zomer van 2021 bij de grootouders en woont per 28 juni 2022 samen met haar vriend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 29 december 2022, en de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen op adres bij de grootouders, van 29 december 2021 tot 29 juni 2022.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.3
De in de bestreden beschikking beschreven ernstige ontwikkelingsbedreiging is naar het oordeel van het hof nog steeds aanwezig. Hoewel de verstandhouding tussen de moeder en [de minderjarige] na de procedure in eerste aanleg weer wat verbeterd was, is deze door het ingestelde hoger beroep opnieuw verslechterd. De ouder-kindrelatie tussen [de minderjarige] en de moeder blijft dan ook nog erg kwetsbaar. In dit kader heeft [de minderjarige] het hof laten weten bij het navigeren van de relatie met haar moeder baat te hebben bij het contact met de jeugdbeschermer. Hier komt bij dat er op dit moment veel gebeurt in het leven van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft sinds kort samen met haar vriend een eigen huis, woont daar per 28 juni 2022 met toestemming van beide ouders samen met haar vriend en gaat binnenkort studeren. Hierdoor komt er een nieuwe situatie en zullen de verhoudingen tussen [de minderjarige] , haar ouders en haar grootouders opnieuw vorm moeten krijgen. Het hof is met de raad en de GI van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de GI [de minderjarige] hier in kan ondersteunen.
Hoewel het hof het positief vindt dat de moeder zelf hulp heeft ingeschakeld toen zij merkte dat ze slecht aansluiting kon vinden bij [de minderjarige] en dat [de minderjarige] slecht in haar vel zat, is gebleken dat de moeder en [de minderjarige] verschillende zienswijzen hebben over de bestaande problematiek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in dit kader verklaard dat de moeder niet meewerkt aan hulpverlening waar zij niet achter staat. Dit maakt dat de benodigde hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende wordt geaccepteerd, veel spanning op leverde en tot onvoldoende resultaat heeft geleid.
Gelet op het voorgaande bekrachtigt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de ondertoezichtstelling.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 29 juni 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 29 december 2021 tot 29 juni 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.5
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.6
Het hof is met de raad van oordeel dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk was. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het met [de minderjarige] niet goed ging bij de moeder, terwijl [de minderjarige] een emotioneel veilige, voorspelbare en stabiele opvoedomgeving nodig heeft om zich leeftijdsadequaat te kunnen ontwikkelen. Mede gelet op de verstoorde ouder-kindrelatie was de moeder onvoldoende in staat om [de minderjarige] deze op dat moment te bieden.
Met name de gezondheid van de grootouders en hetgeen de moeder in het verleden bij de grootouders heeft meegemaakt, maakt dat de moeder grote zorgen heeft (gehad) over de plaatsing van [de minderjarige] bij de grootouders. Uit het netwerkonderzoek is echter gebleken dat er ondanks de zorgen van de moeder geen contra-indicaties waren tegen deze plaatsing. Hier komt bij dat [de minderjarige] op het moment dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend al een aantal maanden bij de grootouders verbleef en gebleken was dat het goed ging met [de minderjarige] bij de grootouders. [de minderjarige] heeft zelf ook het hof verteld dat zij het prettig vond om bij haar grootouders te (blijven) wonen, in ieder geval tot zij zou gaan samenwonen.
Naar het oordeel van het hof was het in het belang van [de minderjarige] dat deze situatie werd bestendigd. Omdat de moeder zich daartegen bleef verzetten was het in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op dat moment noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend.
Gelet op het voorgaande bekrachtigt het hof de bestreden beschikking ook voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 december 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 26 juli 2022 uitgesproken door mr. J.H. Lieber in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.