ECLI:NL:GHARL:2022:6489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.303.594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, huurrecht woning, verdeling huwelijksgemeenschap en conservatoir beslag

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die in 2009 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 20 januari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 augustus 2021 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vier grieven die betrekking hebben op het huurrecht van de woning, de verdeling van de inboedel en de opheffing van conservatoire beslagen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met twee grieven die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen, onder andere omdat de vrouw meer binding heeft met de huurwoning en het huurrecht aan haar moet worden toegewezen. Ook de grieven van de vrouw zijn verworpen, waarbij het hof oordeelt dat de vordering op haar zoon, die door de vrouw als schenking werd gepresenteerd, niet als zodanig kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven door de rechters M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en D.J.M. van de Voort, en is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.594
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 503198)
beschikking van 26 juli 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Elk te Woerden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 augustus 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 29 november 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Van Elk van 10 juni 2022 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van der Meij van 14 juni 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3
Desgevraagd heeft mr. Van Elk tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen overlegging van de producties bij het journaalbericht van mr. Van der Meij van 14 juni 2022, aangezien deze – met verwijzing naar artikel 1.4.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven – niet tijdig zijn ingediend. Het hof heeft daarop beslist dat op die producties acht wordt geslagen, omdat deze kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Van Elk zonder nadere maatregel van het hof in redelijkheid voldoende moet hebben kunnen kennisnemen van die bijlagen en zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2009 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
3.2
De vrouw heeft op 20 januari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Bij beschikking van 10 april 2020 heeft de rechtbank als voorlopige voorziening bepaald dat de man met uitsluiting van de vrouw gerechtigd is tot het gebruik van de huurwoning aan [adres] [woonplaats1] (verder: de woning).
3.4
Bij beschikking van 27 augustus 2020 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot wijziging van de voorlopige voorziening afgewezen.
3.5
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – voor zover hier van belang en samengevat – de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, bepaald dat de vrouw met huurster is van de woning, de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld, alle gelegde conservatoire beslagen – behalve ten aanzien van de beslagen op het onroerend goed te België – opgeheven en de beschikking – behalve ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht van de woning – uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op het huurrecht van de woning, de grieven 2 en 3 zien op de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en grief 4 ziet op (de opheffing van) het conservatoire beslag op het onroerend goed in België.
De man verzoekt het hof – in het principaal hoger beroep – die beschikking te vernietigen (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en opnieuw rechtdoende (verkort weergegeven) te bepalen dat:
- de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand huurder is van de woning;
- de inboedelgoederen worden toegedeeld aan degene bij wie de inboedelgoederen zich feitelijk bevinden, waarbij de vrouw aan de man wegens overbedeling € 15.177,54 dient te vergoeden;
- de kluis van het merk Deraat en het horloge van het merk Frédérique Constant aan de man worden toegedeeld, waarbij de vrouw de sleutels van de kluis en het horloge aan de man dient te overhandigen;
- alle door de vrouw gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven.
4.3
De vrouw is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De vrouw verzoekt het hof – in het principaal hoger beroep – de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking (in zoverre) te bekrachtigen en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de vordering op haar zoon, [naam1] (hierna: [naam1] ), en te bepalen dat deze vordering geen onderdeel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap en daarom niet in de verdeling behoeft te worden betrokken dan wel te bepalen dat de vordering of het vorderingsrecht tussen partijen wordt verdeeld in die zin dat ieder het recht heeft de helft van de vordering op te eisen en te gelde te maken.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt evenals de rechtbank dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van de in geschil zijnde kwesties en dat Nederlands recht van toepassing is op de verschillende verzoeken. Daartegen zijn ook geen grieven aangevoerd.
huurrecht
5.2
Met zijn eerste grief richt de man zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het belang van de vrouw bij het huurrecht van de woning zwaarder weegt dan het belang van de man.
5.3
Evenals de rechtbank kent het hof doorslaggevende betekenis toe aan het feit dat de vrouw meer binding heeft met de woning – omdat zij al in 1973 in de woning woonde met haar vorige echtgenoot en het ook het ouderlijk huis is van haar kinderen uit dat huwelijk – en dat het huurrecht van de zijde van de vrouw in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen. Daarbij komt dat de vrouw haar sociale netwerk in de omgeving van de woning heeft en dat de man minder aan die omgeving is gebonden, zoals hij ook zelf heeft verklaard. Dat de buren volgens de man een voorkeur hebben voor hem als huurder acht het hof niet relevant. Tenslotte overweegt het hof dat, gezien de leeftijd van de man (hij is 66 jaar oud, ontvangt sinds 10 april 2022 AOW en is pensioengerechtigd), de omstandigheid dat hij nu vanuit de woning met de fiets naar zijn werk kan minder zwaar weegt. Uit het vorenstaande volgt dat het huurrecht aan de vrouw moet worden toegewezen, zodat de grief faalt.
inboedel
5.4
De grieven 2 en 3 van de man leggen de verdeling van de inboedel (waaronder een kluis van het merk Deraat en een horloge van het merk Frédérique Constant) ter beoordeling aan het hof voor.
5.5
De man kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank dat de goederen worden toegedeeld aan degene bij wie de goederen zich feitelijk bevinden, zonder nadere verrekening. Volgens hem heeft de vrouw het merendeel van de inboedelgoederen en dient zij een redelijke vergoeding aan hem te betalen, waarbij hij uitgaat van de door de vrouw zelf opgegeven waarden. De vrouw is in dat geval met € 30.355,08 overbedeeld en zij zal de helft, € 15.177,54, aan hem moeten vergoeden. Verder wil hij afgifte van de sleutels van de kluis en voormeld horloge.
5.6
De vrouw kan zich verenigen met de beslissing van de rechtbank; volgens haar is niet meer te achterhalen wie welke goederen in bezit heeft. De waarden die zij heeft opgegeven betrof de aanschafwaarden van de goederen, aldus de vrouw. Zij betwist dat zij sleutels van de kluis en het horloge onder zich heeft.
5.7
De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw zijn stellingen niet (nader) onderbouwd en ook geen bewijs aangeboden van die stellingen. Daarom staat niet vast dat de vrouw meer goederen heeft ontvangen bij de verdeling van de inboedel dan de man. Hij heeft evenmin bestreden dat, zoals de vrouw heeft gesteld, de door haar opgegeven waarden de aanschafwaarden zijn en dat de werkelijke waarde van de inboedel aanzienlijk lager is. Dit laatste komt het hof ook aannemelijk voor. Bekend mag worden verondersteld dat de waarde van een gemiddelde gebruikte inboedel in het algemeen op een laag bedrag wordt getaxeerd (en aanzienlijk lager dan het bedrag dat de man heeft opgevoerd). Nu de man niet heeft onderbouwd dat sprake zou zijn van een inboedel die meer waarde heeft dan gebruikelijk en vast staat dat hij een deel van de tot de inboedel behorende zaken heeft ontvangen, falen zijn grieven op dit punt.
5.8
Voor wat betreft de sleutels van de kluis en het horloge heeft de man niet onderbouwd dat de vrouw de sleutels heeft. Evenmin is gebleken dat de vrouw deze heeft meegenomen. Een bewijsaanbod heeft de man niet gedaan. Ook op dit punt falen de grieven.
beslag
5.9
Met grief 4 richt de man zich tegen de afwijzing van zijn verzoek te bepalen dat alle door de vrouw gelegde conservatoire beslagen op het onroerend goed in België worden opgeheven. Volgens hem is verkoop van de panden niet mogelijk, waardoor niet alleen hij maar ook andere erfgenamen worden getroffen. Ook de vrouw kan daardoor niet de beschikking krijgen over (de helft van) de netto-opbrengst, zoals door rechtbank is bepaald.
5.1
Het hof is – met de rechtbank en de vrouw – van oordeel dat de conservatoire beslagen op de onroerende zaken in België (vooralsnog) moeten worden gehandhaafd. Zoals de man tijdens de mondelinge behandeling ook heeft verklaard, staan de beslagen op zichzelf niet aan verkoop in de weg. Daarbij zullen bij verkoop afspraken moeten worden gemaakt over de vergoeding aan de vrouw van de helft van het erfdeel van de man in de nalatenschap van zijn moeder, waarna de beslagen kunnen worden opgeheven. Ook deze grief faalt.
naar [naam1] overgemaakte bedragen
5.11
Met haar twee grieven komt de vrouw op tegen het oordeel van de rechtbank dat het hier gaat om een vordering van partijen die in stand is gebleven en tegen de beslissing om deze toe te delen aan de vrouw onder haar verplichting de helft van de waarde (€ 15.342,45) aan de man te vergoeden. Volgens de vrouw heeft zij met medeweten van de man bedragen overgemaakt aan [naam1] en hebben partijen in het licht van de aanstaande echtscheiding afspraken gemaakt, waarbij de man heeft ingestemd met haar voorstel om de lening aan [naam1] om te zetten in een gift. Zij verwijst hiertoe naar haar productie 15 in eerste aanleg. De man heeft dat tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd betwist.
5.12
De grieven van de vrouw falen. Daartoe overweegt het hof dat op grond van de door de man voor akkoord getekende verklaring – dat de vrouw ‘een bepaald bedrag’ heeft geschonken aan [naam1] en dat de man dat bedrag niet wil weten – niet kan worden geconcludeerd dat de man toestemming gaf voor een schenking van € 30.684,91 aan [naam1] . Het komt het hof aannemelijk voor dat de man er niet van op de hoogte was dat het ging om een totaalbedrag van deze omvang en dat hij deze verklaring niet had ondertekend als hij daarvan had geweten. Dat het een (of meer) lening(en) betrof die is/zijn omgezet in een gift, of een schuld die is kwijtgescholden, zoals de vrouw steeds heeft gesteld, is evenmin komen vast te staan. Daarbij komt dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep – in afwijking van haar standpunt tot dan toe – heeft verklaard dat de overgemaakte bedragen vanaf het begin af aan schenkingen waren. Voor zover moet worden aangenomen dat sprake is van een schenking overweegt het hof dat van (totstandkoming van) een schenkingsovereenkomst niet is gebleken en dat – zoals ook de rechtbank heeft overwogen – niet duidelijk is op welke schenking(en) voormelde verklaring betrekking heeft. Met de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat partijen een vordering hebben op [naam1] . De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat deze aan de vrouw wordt toegedeeld onder de verplichting voor haar de helft daarvan te vergoeden aan de man.

6.De slotsom

6.1
Nu de grieven van zowel de man als de vrouw falen, dient de bestreden beschikking – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – te worden bekrachtigd.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de gevolgen van hun echtscheiding betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en incidenteel hoger beroep:
7.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 augustus 2021 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
7.2
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is 26 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.