Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die in 2009 zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De vrouw heeft op 20 januari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 augustus 2021 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding is uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap is vastgesteld. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met vier grieven die betrekking hebben op het huurrecht van de woning, de verdeling van de inboedel en de opheffing van conservatoire beslagen. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met twee grieven die betrekking hebben op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en geconcludeerd dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen, onder andere omdat de vrouw meer binding heeft met de huurwoning en het huurrecht aan haar moet worden toegewezen. Ook de grieven van de vrouw zijn verworpen, waarbij het hof oordeelt dat de vordering op haar zoon, die door de vrouw als schenking werd gepresenteerd, niet als zodanig kan worden aangemerkt.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven door de rechters M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en D.J.M. van de Voort, en is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2022.