ECLI:NL:GHARL:2022:6485

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.301.821
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft aangevoerd dat zijn financiële situatie sinds 2012 is gewijzigd, waardoor hij niet in staat was om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende bewijs heeft geleverd van zijn gewijzigde omstandigheden en heeft de kinderalimentatie voor de periode van 1 januari 2012 tot 2 december 2020 vastgesteld op het bedrag dat de man daadwerkelijk heeft betaald. Voor de toekomst is de kinderalimentatie vastgesteld op € 25,- per maand, zoals eerder door de rechtbank was bepaald. De vrouw en de dochter, [verweerster2], hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man, maar het hof heeft geoordeeld dat de man niet in staat was om de hogere alimentatie te betalen. De uitspraak is gedaan in het kader van civiel recht en betreft specifiek het personen- en familierecht, met de focus op alimentatieverplichtingen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en elke partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.821
(zaaknummer rechtbank Gelderland 380306)
beschikking van 26 juli 2022
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.A.M. Ritsma-Hartman te Nijmegen,
en
[verweerster1],
verder te noemen: de vrouw, en
[verweerster2],
verder te noemen: [verweerster2] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerders in hoger beroep,
advocaat: mr. M.E.W. van Schaijk te Elst.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 27 oktober 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • twee journaalberichten van mr. Ritsma-Hartman van 26 april 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 maart 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Ritsma-Hartman pleitaantekeningen overgelegd met als bijlage een overzicht van de inkomsten van de man in de periode van 2011 tot en met 2021.
2.4
[verweerster2] heeft de vrouw gemachtigd om namens haar op te treden in deze procedure.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. In 2010 is de relatie beëindigd. Partijen zijn de ouders van [verweerster2] , die is geboren [in] 2003.
3.2
In de beschikking van 22 november 2011 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat de man van 9 maart 2010 tot 1 januari 2011 € 588,- per maand aan kinderalimentatie voor [verweerster2] moet betalen aan de vrouw en dat de man vanaf 1 januari 2011 € 401,- per maand aan kinderalimentatie voor [verweerster2] moet betalen aan de vrouw.
3.3
[verweerster2] is [in] 2021 (jong)meerderjarig geworden. Hierdoor is de aan haar toekomende kinderalimentatie op grond van artikel 1:395b van het Burgerlijk Wetboek (BW) van rechtswege omgezet in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Sindsdien moet de man deze bijdrage rechtstreeks aan [verweerster2] betalen en niet meer aan de vrouw.
3.4
De man heeft met zijn huidige partner nog een dochter: [de minderjarige] , die is geboren [in] 2018.

4.Het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft de man – na wijziging verzoek – verzocht om:
I. de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 22 november 2011 met terugwerkende kracht te wijzigen en te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie over de periode 1 maart 2010 tot de datum van de beschikking wordt vastgesteld op het bedrag dat tot op heden door de man is betaald en vast te stellen dat de man voor het verleden volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan; ٧
II. de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van de beschikking vast te stellen op € 25,-, althans met ingang van een zodanige datum en een zodanig bedrag als de rechtbank juist acht.
4.2
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht om voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen;
II. subsidiair: te bepalen dat de man de volgende kinderalimentatie moet betalen aan de vrouw:
- met ingang van 23 januari 2015 een bedrag van € 67,-;
- met ingang van 14 april 2016 een bedrag van € 164,-;
- met ingang van 8 november 2016 een bedrag van € 653,-;
- met ingang van 23 juli 2017 een bedrag van € 667,-;
- met ingang van 29 september 2019 een bedrag van € 308,-;
- met ingang van 25 mei 2020 een bedrag van € 246,-;
- met ingang van 30 november 2020 een bedrag van € 246,-;
- met ingang van 27 mei 2021 met een bedrag van € 25,-;
III. kostens rechtens.
4.3
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 22 november 2011 gewijzigd in die zin dat de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet voldoen voor [verweerster2] met ingang van 2 december 2020 wordt vastgesteld op € 25,- per maand;
  • de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.4
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op de ontvankelijkheid, de ingangsdatum, de behoefte van [verweerster2] en de draagkracht van de man. De man verzoekt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de bestreden beschikking te vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en opnieuw rechtdoende, zo nodig onder aanvulling van de gronden:
I. de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 22 november 2011 met terugwerkende kracht te wijzigen en te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie over de periode van 1 maart 2010 tot 2 december 2020 wordt vastgesteld op het bedrag dat tot op heden door de man is betaald en vast te stellen dat de man voor het verleden volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan;
II. de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling van de gronden.
4.5
De vrouw en [verweerster2] voeren verweer in hoger beroep en vragen het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel dit af te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ontvankelijkheid en ingangsdatum
5.1
Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak over alimentatie worden gewijzigd, indien die van begin af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst over alimentatie bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij door wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.
5.2
Het hof is van oordeel dat de omstandigheden zijn gewijzigd. Anders dan de rechtbank is het hof daarbij van oordeel dat de kinderalimentatie per 1 januari 2012 gewijzigd moet worden.
5.3
In de beschikking van 22 november 2011 is het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitgegaan van de op dat moment beschikbare inkomensgegevens, namelijk een gemiddelde winst uit onderneming van de man van € 23.757,- per jaar in de jaren 2008, 2009 en 2010 en een uitkering vanwege zijn arbeidsongeschiktheid van € 4.944,- per jaar in de jaren 2009 en 2010.
In deze procedure heeft de man meer dan voldoende stukken overgelegd waaruit blijkt dat de winst uit onderneming direct na de vaststelling 2011 in werkelijkheid veel lager is geweest. De man heeft nu voldoende aangetoond dat hij, direct na de vaststelling in 2011, niet voldoende draagkracht had om € 401,- aan kinderalimentatie per maand te betalen. De wijziging van omstandigheden heeft zich daarom al voorgedaan per 1 januari 2012.
5.4
Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad moet het hof terughoudend omgaan met een wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De reden hiervoor is dat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor partijen, doordat er (omvangrijke) terugbetalingsverplichtingen kunnen ontstaan. In deze zaak is dit echter niet aan de orde. Het hof heeft immers geconstateerd dat de man sinds 2011 nauwelijks kinderalimentatie heeft betaald. Ook van verhaal is geen sprake geweest. De vrouw zal door een wijziging met terugwerkende kracht dus niet geconfronteerd worden met een (grote) terugbetalingsverplichting.
Behoefte [verweerster2]
5.5
Het hof is van oordeel dat de behoefte van [verweerster2] niet opnieuw beoordeeld moet worden.
5.6
In de beschikking van 10 maart 2011 heeft de rechtbank de behoefte van [verweerster2] vastgesteld op € 610,- per maand. De man heeft aangevoerd dat deze behoefte te hoog is vastgesteld, omdat het hof destijds geen rekening heeft gehouden met de grote verliezen die de onderneming van de man heeft geleden in 2011 en 2012. Het hof merkt echter op dat de behoefte wordt vastgesteld op basis van het gezinsinkomen op het moment dat partijen uit elkaar zijn gegaan. Aangezien de relatie van partijen is beëindigd in 2010, wordt het inkomen van de man in 2011 en 2012 hierbij niet betrokken. Om die reden ziet het hof geen reden om uit te gaan van een andere, lagere behoefte. Het hof sluit aan bij het oordeel uit 2011 en stelt vast dat de behoefte van [verweerster2] in 2012, na indexatie, € 618,- bedraagt.
Draagkracht man
5.7
Aangezien de wijziging van de kinderalimentatie ingaat per 1 januari 2012, zal het hof gezien het verzoek van de man in hoger beroep beoordelen of de man in staat is geweest tot het betalen van een bijdrage voor [verweerster2] en in staat is om een eventuele achterstand te betalen. Het gaat daarbij enkel om de periode 1 januari 2012 tot 2 december 2020. Ten aanzien van de periode daarna heeft de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vastgesteld op € 25,- per maand. De rechtbank heeft daarbij gerekend met de gemiddelde winst uit onderneming over de jaren 2017, 2018 en 2019 uit de eenmanszaak [naam1] , gevestigd te [woonplaats1] , zijnde € 6.047,- op jaarbasis, en de arbeidsongeschiktheidsuitkering in die jaren van gemiddeld € 12.889,-. Rekening houdende met de zelfstandigenaftrek, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting resulteert dit volgens de rechtbank in een netto besteedbaar inkomen van € 1.358 per maand. Dat voert tot een minimumdraagkracht van € 50,- per maand, welke de man dan nog dient te verdelen over [verweerster2] en [de minderjarige] . De rechtbank stelt de door de man te betalen bijdrage voor [verweerster2] vast op € 25,- per maand. De man heeft verzocht de bestreden beschikking voor de toekomst te bekrachtigen en de vrouw heeft geen incidenteel hoger beroep ingediend.
5.8
Het hof stelt vast dat de man gedurende deze periode een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft gehad van gemiddeld (afgerond) € 13.000,-. De resultaten van genoemde eenmanszaak in die jaren waren sterk wisselend. Zij leverden gemiddeld een inkomen uit onderneming op van (afgerond) € 5.800,- maar waren in sommige jaren negatief. Zo de man op grond daarvan al tot het betalen van een bijdrage in staat zou zijn geweest is in deze zaak het volgende van belang. De man heeft de onderneming van zijn vader voortgezet – een garagebedrijf/autospuiterij – naar eigen zeggen tegen beter weten in. De cijfers bevestigen dat. De man heeft als gevolg van zijn werk in de autospuiterij het OPS-Syndroom opgelopen ofwel de schilders ziekte. Het hof zal daar rekening mee houden, in die zin dat het hof uit gaat van de juistheid van de stelling van de man dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid en ziekte en financiële positie niet in staat is geweest om eerder een wijziging van de kinderalimentatie te verzoeken. Dat de man ‘zijn kop in het zand stak’ en zaken voor zich uitschoof, past in het ziektebeeld van het OPS-syndroom. De man heeft zijn medische en psychische situatie voldoende onderbouwd met stukken. Hij heeft daarbij overtuigend uitgelegd dat hij ondanks deze (financiële) situatie wel procedures kon voeren over de contactregeling met [verweerster2] , namelijk omdat zijn ouders hem daarin financieel steunden. Het hof acht het voorts van belang dat de bedrijfsresultaten van de laatste jaren duidelijk maken dat de man, mede gezien zijn leeftijd, niet in staat zal zijn om – naast de bijdrage van € 25,- – een eventuele achterstallige alimentatie alsnog te betalen. Dit alles geeft het hof aanleiding het verzoek van man in hoger beroep deels toe te wijzen. Het hof zal de te betalen bijdrage over de aan het hof voorliggende periode 1 januari 2012 tot 2 december 2020 bepalen op het bedrag dat tot op heden door de man is betaald of op hem is verhaald.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. Het hof zal omwille van de duidelijkheid ook de door de rechtbank vastgestelde bijdrage voor de periode na 2 december 2020 in het dictum opnieuw vastleggen, Het hof zal bepalen dat elke partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt nu het om een familiezaak gaat.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 juli 2021 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem van 22 november 2011 en:
stelt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster2] , geboren [in] 2003, over de periode van 1 januari 2012 tot 2 december 2020 vast op het door de man aan de vrouw betaalde bedrag, dan wel het bedrag dat op de man is verhaald;
stelt de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerster2] met ingang van 2 december 2020 op € 25,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
bepaalt dat elke partij de eigen kosten in hoger beroep draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, P.B. Kamminga en O.O. van der Lee, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 26 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.