ECLI:NL:GHARL:2022:6480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 juli 2022
Zaaknummer
200.276.905
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en benoeming deskundige in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een tussenbeschikking in hoger beroep over de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De beschikking is gegeven op 26 juli 2022 en betreft de zaak met nummer 200.276.905. De verzoeker, aangeduid als de man, en de verweerster, aangeduid als de vrouw, zijn betrokken bij een geschil over de waardering van aandelen en pensioenverplichtingen. De man wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. J. van Andel, terwijl de vrouw wordt bijgestaan door mr. M.G.G. de Bruin.

Het hof verwijst naar een eerdere tussenbeschikking van 12 mei 2022 en herhaalt de noodzaak om een deskundige te benoemen voor de waardering van de aandelen en de pensioenverplichtingen per 31 december 2018. Beide partijen hebben geen bezwaren tegen de benoeming van de deskundige en de kosten die hiermee gemoeid zijn. Het hof legt de deskundige specifieke vragen voor met betrekking tot de intrinsieke waarde van de aandelen en de waarde van de pensioenverplichtingen.

De beslissing van het hof omvat ook richtlijnen voor de deskundige over het onderzoek en de rapportage, inclusief de verplichting om een concept-rapport aan de partijen voor te leggen. Het hof benadrukt dat de deskundige niet kan starten met het onderzoek voordat het voorschot is betaald. De beschikking houdt verder iedere andere beslissing aan, wat betekent dat het hof later zal terugkomen op andere aspecten van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.905
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 472034 en 476891)
beschikking van 26 juli 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.G.G. de Bruin te Sliedrecht.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 mei 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een akte uitlaten na tussenbeschikking van mr. Van Andel van 6 juni 2022;
- een akte uitlaten na tussenbeschikking van mr. De Bruin van 7 juni 2022.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 12 mei 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof voorgesteld [naam1] , verbonden aan [naam2] B.V. te [plaats1] tot deskundige te benoemen.
Daarbij heeft het hof overwogen dat de deskundige de opdracht krijgt om, op basis van de stukken die door de partijdeskundigen zijn gebruikt bij hun waardering, de intrinsieke waarde van de aandelen per 31 december 2018 te bepalen, te bepalen welke waarde de [naam3] -polis op die datum vertegenwoordigde en met welk bedrag de pensioenverplichtingen per 31 december 2018 moeten worden gecorrigeerd. Ook zal de deskundige gevraagd worden tot welke correctie van de het uit de jaarrekening over 2018 blijkende eigen vermogen de beantwoording van de twee vorige vragen leidt.
2.3
Beide partijen hebben geen bezwaren tegen de persoon van de te benoemen deskundige, het begrote voorschot van de deskundige van € 12.100,- inclusief BTW en de algemene voorwaarden die de deskundige hanteert.
2.4
Het hof overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hun nadere akte naar voren hebben gebracht als volgt. Het hof herhaalt voor wat betreft de peildatum voor de waardering van de pensioenverplichtingen dat twee data voor partijen van belang zijn. Dat betreffen de data 31 december 2018 en 6 maart 2020. Voor het onderzoek naar de waarde van de onderneming(en) van de man is de eerste datum van belang, omdat gerekend moet worden wat op dat moment de contante waarde van de totale pensioenaanspraken was. Het hof is van oordeel dat geen nieuw taxatierapport noodzakelijk is en komt niet terug op het oordeel onder rov. 2.17 van de beschikking van 12 mei 2022. De datum van 6 maart 2020, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en de ontbinding van het huwelijk van partijen, is van belang voor de omvang van het te verevenen pensioen.
2.5
Het hof ziet evenmin aanleiding om terug te komen op hetgeen is overwogen in 2.13 van de beschikking van 12 mei 2022. De man heeft aangevoerd dat er sprake is van strijd met het rechtsbeginsel van equality of arms/fair trial, maar deze stelling is niet onderbouwd.
2.6
Partijen hebben gevraagd om aanvullende vragen op te nemen in de opdracht aan de deskundige. De vrouw vraagt een deskundig oordeel over mogelijk verschil in waarde in de periode tussen de peildatum en de taxatiedatum en over de een deel van het bindend advies over de waarde van het pensioen. Het hof acht het antwoord op de eerste vraag niet van wezenlijk belang voor de in deze te nemen beslissing. De tweede vraag ziet op een bindend oordeel dat mede op verzoek van de vrouw is gegeven en waarover van de zijde van het hof geen aanvullende vragen bestaan. De vraag van de man komt neer op een herformulering van de door het hof gestelde vragen. Ook de overige opmerkingen van de man en de vrouw geven geen aanleiding om andere vragen te stellen dan de vragen onder rov. 2.17 van de beschikking van 12 mei 2022.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.276.905:
alvorens verder te beslissen:
3.1
benoemt tot deskundige: [verweerster] , verbonden aan [naam2] B.V. te [plaats1] ;
3.2
legt aan de deskundige de volgende vragen voor:
1. Kunt u, uitsluitend op basis van de stukken die door de partijdeskundigen zijn gebruikt bij hun waardering, de intrinsieke waarde van de aandelen van [naam4] B.V per 31 december 2018 bepalen?
2. Kunt u de waarde de [naam3] -polis op 31 december 2018 bepalen en berekenen met welk bedrag de uit de balans blijkende pensioenverplichtingen per 31 december 2018 moeten worden gecorrigeerd om in de toekomst aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen?
3. Tot welke correctie van het eigen vermogen van [naam4] B.V leidt het antwoord op de vorige twee vragen?
4. Geeft het door u uitgevoerde onderzoek aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, die van belang zouden kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen dan wel voor het nemen van een beslissing? Zo ja, welke?
3.3
bepaalt dat de advocaat van de man aan de deskundige zal doen toekomen alle aan het hof overgelegde stukken. Het hof draagt de man op om de stukken binnen vier weken na de datum van deze beschikking over te leggen;
3.4
bepaalt dat de deskundige tijdens het onderzoek partijen in de gelegenheid zal stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en dat daarvan uit het schriftelijk bericht zal blijken;
3.5
bepaalt dat de deskundige een concept-deskundigenbericht aan partijen zal toesturen en partijen in de gelegenheid zal stellen op dat concept te reageren alvorens een definitief bericht uit te brengen; in het definitieve deskundigenbericht zal de deskundige de reacties van partijen op het concept dienen te bespreken;
3.6
beveelt partijen om aan de deskundige alle door deze gewenste inlichtingen te verstrekken;
3.7
bepaalt dat de deskundige het ondertekende deskundigenbericht vóór 3 januari 2023 toestuurt aan de griffie van dit hof (Postbus 9030, 6800 EM Arnhem);
3.8
bepaalt het voorschot van de kosten van de deskundige op € 12.100,- inclusief btw;
3.9
indien de deskundige om een aanvullend voorschot verzoekt dient hij dat verzoek uitvoerig te motiveren;
3.1
bepaalt dat partijen ieder bij helfte het voorschot dienen te betalen, conform de nota met betaalinstructies die zij zullen ontvangen van het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak; in de eindbeslissing zal definitief over de kosten van de deskundige worden beslist, en zal het eventueel te veel betaalde voorschot worden teruggestort;
3.11
bepaalt dat dit voorschot (in beginsel) binnen vier weken na dagtekening van de nota van het Landelijk Dienstencentrum moet zijn voldaan;
3.12
bepaalt dat de deskundige niet met het onderzoek zal starten voordat de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald;
3.13
het staat de deskundige vrij om tijdens zijn onderzoek partijen te benaderen om te onderzoeken of een onderlinge regeling van het gehele geschil, voor zover dat nog openligt, tot de mogelijkheden behoort;
3.14
bepaalt dat de deskundige zich – door tussenkomst van de griffie – met vragen en opmerkingen kan wenden tot mr. J.U.M. van der Werff, die hierbij wordt benoemd tot raadsheer-commissaris;
3.15
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking en van de tussenbeschikking van 12 mei 2022 aan de deskundige zal zenden;
3.16
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 26 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.