Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [de minderjarige1], [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De vader van de kinderen, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beslissingen van de kinderrechter die de uithuisplaatsing had goedgekeurd. De vader stelde dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] niet noodzakelijk was en verzocht het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen. De gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, verweerster in hoger beroep, voerde verweer en vroeg om bekrachtiging van de eerdere beslissingen.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de eerdere beschikkingen van de kinderrechter in detail bekeken. De kinderrechter had eerder besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen vanwege de fysieke en emotionele afwezigheid van de vader, die niet in staat was om de zorg voor de kinderen adequaat te vervullen. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de kinderen, die sinds januari 2020 onder toezicht staan van de GI, zorgwekkend is en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun welzijn.
Na het horen van de betrokken partijen, waaronder de minderjarige [de minderjarige2], die aangaf weer bij haar vader te willen wonen, heeft het hof geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De vader bagatelliseert de problemen en heeft geen inzicht in zijn aandeel in de opvoedsituatie. Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen in stand blijft, en heeft de verzoeken van de vader afgewezen.