ECLI:NL:GHARL:2022:6351

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
200.306.662/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarige na positieve ontwikkeling moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] uitoefent, had in hoger beroep twee grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderrechter had op 16 december 2021 de ondertoezichtstelling van de destijds ongeboren [de minderjarige1] uitgesproken, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind en de zorg van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2022 gaven zowel de raad voor de kinderbescherming als de gecertificeerde instelling (GI) aan dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, gezien de positieve ontwikkeling van de moeder. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd voor de periode vanaf heden en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] afgewezen. Het hof benadrukt echter dat regievoering in het vrijwillig kader noodzakelijk blijft om de situatie van de moeder en het kind te monitoren, gezien het zorgelijke verleden van de moeder en de kwetsbaarheid van [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.662/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 209730)
beschikking van 19 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
(1)
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verder te noemen: de raad,
(2) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 28 januari 2022;
- een brief van de raad van 10 maart 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2022 plaatsgevonden. De advocaat van de moeder is verschenen. Namens de raad is mevrouw [naam1] verschenen. Namens de GI is verschenen [naam2]
2.3
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van het hof ingekomen:
- een brief van de GI van 21 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 30 juni 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 juli 2022 met bijlage(n).

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren [in] 2021 [de minderjarige1] .
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] uit. Er zijn geen gegevens over de vader bekend. [de minderjarige1] is op meerdere momenten van de dag aangewezen op medische zorg.
3.2
De moeder heeft nog een minderjarige dochter, [de minderjarige2] , geboren [in] 2018. [de minderjarige2] heeft een andere vader. Er zijn voor haar kinderbeschermingsmaatregelen getroffen. Zij woont nu bij haar vader en er is contact tussen de moeder en [de minderjarige2] . De moeder draagt geen opvoedverantwoordelijkheden meer voor haar.
3.3
De moeder is tijdens haar zwangerschap in een moeder-kind huis gaan wonen. Na de geboorte van [de minderjarige1] is de moeder in januari 2022 met hem geplaatst bij " [naam3] ” om tot een ouderschapsadvies te komen. Dat traject is eind maart 2022 positief afgesloten waarna de moeder tijdelijk met [de minderjarige1] bij zijn vader is gaan wonen. De moeder woont nu met [de minderjarige1] zelfstandig in een eigen woning.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de destijds ongeboren [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI van 16 december 2021 tot
16 december 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] af te wijzen.
4.2
De raad en de GI hebben na de zitting in hun schrijven aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was maar dat het op dit moment niet langer noodzakelijk is dat [de minderjarige1] onder toezicht gesteld blijft van de GI.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Zowel de raad als de GI hebben aangegeven dat de moeder een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Omdat de raad als verzoekende partij en de GI als uitvoerder van de ondertoezichtstelling van mening zijn dat het nu niet langer noodzakelijk is dat [de minderjarige1] onder toezicht staat en de moeder in haar verzoek in hoger beroep in zoverre steunen, zal het hof de ondertoezichtstelling vanaf heden beëindigen. Desondanks merkt het hof op dat het proces van de moeder nog volop in ontwikkeling is. Het hof had zich daardoor kunnen voorstellen dat, gezien het (zeer) belaste verleden van de moeder en de (medische) kwetsbaarheid van [de minderjarige1] , de ondertoezichtstelling zou moeten blijven gelden, om te kunnen waarborgen dat de positieve lijn die de moeder heeft ingezet, ook bestendig is. Te meer nu ook de door de raad eerder noodzakelijk geachte herdiagnostiek en eventuele behandeling van de moeder nog niet heeft plaatsgevonden, terwijl daar wel aanleiding toe bestaat.
5.3
Zoals hiervoor overwogen heeft de moeder een buitengewoon belast verleden. De moeder heeft zelf als kind een gebrek aan stabiliteit en veiligheid gekend, waarbij ook sprake is geweest van kinderbeschermingsmaatregelen. De moeder heeft meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Ook zijn over de moeder, in het verleden, een groot aantal zorgmeldingen gedaan bij zowel de politie als Veilig Thuis. De meldingen zagen onder andere op overmatig drugs- en alcoholgebruik, drugsverkoop, prostitutie, vermissing, overlast en huiselijk geweld. Deze zorgen speelden ook tijdens de eerste zwangerschap en de eerste periode na de geboorte van [de minderjarige2] . Zij is daardoor uit huis geplaatst in een pleeggezin. Zij woont inmiddels bij haar vader en de moeder heeft geen zorgtaken meer. Tijdens de zwangerschap van [de minderjarige1] waren er ook grote zorgen over de moeder. Er werden meldingen gedaan bij Veilig Thuis vanwege overmatig lachgas- en cocaïnegebruik door de moeder tijdens haar zwangerschap en de groei van [de minderjarige1] liep volgens het Universitair Medisch Centrum Groningen fors achter. Het drugsprotocol dat naar aanleiding van de melding werd opgezet, werd door de moeder niet gevolgd. Zo weigerde de moeder om mee te werken aan urinecontroles en verscheen zij niet bij afspraken met de verloskundige. Ook gaf de moeder aan wantrouwend te zijn tegenover de hulpverlening en hiervoor niet open te staan. De moeder betwist de gang van zaken voorafgaand en na de geboorte van [de minderjarige1] en zij vindt dat zij zelf de voor haar benodigde hulp heeft gezocht en geaccepteerd. Echter, al ware de stellingen van de moeder juist, dan vormt dat geen reden om anders te beslissen over de door de kinderrechter genomen beslissing over de ondertoezichtstelling. De zorgen die er in elk geval waren zijn daarvoor, gelet op de belangen van [de minderjarige1] , te groot. Het hof kan en wil daarom ook niet voorbijgaan aan het verleden van de moeder dat ook voor [de minderjarige1] potentiële risico’s (in de zin van herhaling) voor zijn verzorging en opvoeding met zich brengt. Het hof weegt daarbij mee dat ook bekend is dat de moeder in het verleden rondom [de minderjarige2] meermalen niet open en eerlijk is geweest. Het hof is dan ook van oordeel dat de kinderrechter terecht en op goede gronden de ondertoezichtstelling over de destijds ongeboren [de minderjarige1] heeft uitgesproken.
5.4
Volgens de raad en de GI heeft de moeder inmiddels een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij accepteert de hulpverlening voor zowel haarzelf als [de minderjarige1] . De moeder heeft een ouderschapsbeoordeling bij [naam3] goed afgesloten en zal ondersteuning krijgen van 10 voor Toekomst van het Leger des Heils. Ook gaat het volgens de GI goed met [de minderjarige1] . Hij maakt een gezonde en vrolijke indruk en de moeder lijkt goed voor hem te kunnen zorgen. Tegelijkertijd blijft [de minderjarige1] erg kwetsbaar. Vanwege een nierprobleem vraagt [de minderjarige1] extra aandacht omdat het noodzakelijk is dat hij zesmaal per dag wordt gekatheteriseerd. Daarnaast is [de minderjarige1] gezien zijn jonge leeftijd voor de dagelijkse verzorging in alles volledig afhankelijk van de moeder.
5.5
Evenals de raad vindt het hof dat regievoering in het vrijwillig kader (absoluut) noodzakelijk is en blijft om het verloop van de hulpverlening te monitoren en aanvullende hulpverlening te realiseren, mocht dit nodig zijn. Het is nu aan de moeder om te laten zien dat zij zal blijven samenwerken. Indien er een kentering komt in de ingezette lijn gaat het hof ervan uit dat de hulpverlening vanuit het vrijwillige kader direct een verzoek tot onderzoek doet bij de raad. [de minderjarige1] heeft immers een kwetsbare gezondheid en is gezien zijn jonge leeftijd voor zijn verzorging volledig afhankelijk van de moeder. Ook sluit het hof aan bij de visie van de raad dat het wenselijk is dat de vader van [de minderjarige1] in beeld komt bij de hulpverlening binnen het vrijwillig kader. Het is van belang dat er aandacht komt voor de rol van deze vader nu de informatie over zijn betrokkenheid verschilt en de moeder bij de raad heeft aangegeven dat zij niet wil dat hij [de minderjarige1] erkent en niet wil dat hij mede het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] gaat uitoefenen.
Het is het hof duidelijk dat de moeder een positieve lijn heeft ingezet, maar tegelijkertijd vindt het hof de situatie van [de minderjarige1] en de moeder door haar zorgelijke verleden nog erg kwetsbaar en de ingezette positieve lijn is nog maar van heel korte duur. Het is van groot belang dat de bestendigheid van deze positieve lijn goed in de gaten wordt gehouden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 16 december 2021 voor zover daarbij de toen nog ongeborene [de minderjarige1] , geboren [in] 2021, onder toezicht is gesteld voor de periode tot heden;
vernietigt die beschikking, voor de periode vanaf heden en, in zoverre, opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] af voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode vanaf heden tot 16 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, A.P. de Jong - de Goede en
H. Mollema - de Jong, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier, en is op 19 juli 2022uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.