ECLI:NL:GHARL:2022:6342

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
21-004214-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor woninginbraak op basis van onvoldoende bewijs en herkenning

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van woninginbraak, maar het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld. De zaak betrof een woninginbraak die op 20 maart 2018 had plaatsgevonden in Naarden. Op camerabeelden was te zien dat de inbraak door minstens twee personen was gepleegd. Drie politiemensen hadden een proces-verbaal van herkenning opgemaakt, waarin zij de verdachte als één van de daders identificeerden. Het hof oordeelde echter dat de camerabeelden te weinig onderscheidende kenmerken vertoonden om de identiteit van de verdachten vast te stellen. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken. De rechtbank had de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De beslissing van het hof benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte in het kader van een eerlijk proces.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004214-18
Uitspraak d.d.: 21 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juli 2018 met parketnummer 16-705624-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-202756-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 augustus 2020 en (na heropening van het onderzoek bij tussenarrest van 11 september 2020) van 7 juli 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van € 39.982. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.A.C. van Vuuren, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken, heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, heeft de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen en heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat in hoger beroep nader onderzoek is verricht en het hof dit meeweegt in de beoordeling van het tenlastegelegde. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 maart 2018 te Naarden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tussen 03:00 uur en 04:10 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning (gelegen aan [adres] ), alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
3, althans één of meer tas(sen) en/of 7, althans één of meer horloge(s) en/of
2, althans één of meer paar oorbel(len) en/of 3, althans één of meer ring(en) en/of een ketting en/of een armband,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen tas(sen) en/of horloge(s) en/of siera(a)d(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Vrijspraak

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing hiervan heeft hij, kort weergegeven, het volgende aangevoerd:
  • Het door het openbaar ministerie gepresenteerde dossier bevat onder meer een drietal processen-verbaal van verbalisanten waarin zij relateren dat zij verdachte herkennen op de camerabeelden die zijn gemaakt van de tenlastegelegde inbraak. Deze camerabeelden zijn doorgestuurd naar een grote groep politiemensen en hen is gevraagd deze beelden te bekijken. Blijkens de verklaringen van twee ter zitting van het hof op 7 juli 2022 gehoorde verbalisanten, wordt niet genoteerd als de beelden wel bekeken zijn door een politiemedewerker, maar er geen sprake is van herkenning van de persoon op de beelden. Dit is een onherstelbare schending van de verbaliseringsplicht. De mogelijkheid om ontlastend materiaal mee te laten wegen in de beoordeling van de zaak, is het hof nu ontnomen. De bewijspositie van verdachte is hierdoor ernstig aangetast. Het recht op een eerlijk proces is geschonden. Daarom dienen de processen-verbaal van verbalisanten waarin zij relateren dat zij verdachte wél herkennen op de camerabeelden te worden uitgesloten van het bewijs.
  • Indien de processen-verbaal met betrekking tot de herkenning niet worden uitgesloten van het bewijs, dan is er nog steeds onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aangezien op de bij de inbraak vastgelegde beelden zo weinig kenmerkends is te zien, dat herkenning op basis hiervan twijfelachtig is. Bovendien verklaren de verbalisanten tegenstrijdig over wat zij hebben gezien, bijvoorbeeld: een geschoren gezicht versus gezichtsbeharing.
De advocaat-generaal heeft hiertegen ingebracht dat de betreffende verbalisanten die een proces-verbaal herkenning op hebben gemaakt verdachte heel goed kennen, dat de strepen op de hoodie van dader nummer 1 op de beelden identiek zijn aan de strepen op de hoodie die bij verdachte thuis is aangetroffen, dat er op de kleding die bij verdachte thuis lag glassplinters zijn aangetroffen die matchen met het glas van de woning van de inbraak en dat de modus operandi bij de inbraak dezelfde is als de modus operandi die verdachte eerder had gehanteerd.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Op grond van de aangifte van [benadeelde] en de verklaring van [getuige] kan worden vastgesteld dat er op 20 maart 2018 's nachts een woninginbraak is gepleegd in de woning aan [adres] . Daarbij zijn meerdere goederen meegenomen. Op camerabeelden gemaakt bij de woning is te zien dat deze inbraak door in ieder geval twee personen is gepleegd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte één van deze daders is. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
In het dossier zit een rapport van het NFI van vergelijkend glasonderzoek tussen glas van de woning waar is ingebroken en glassplinters die zijn aangetroffen op een in de woning van verdachte [verdachte] aangetroffen jas.
Het hof heeft ter zitting van 7 juli 2022 de betreffende camerabeelden bekeken en waargenomen dat de inbeslaggenomen jas/hoodie waarop de door het NFI onderzochte glassplinters zijn aangetroffen, overeenkomsten heeft met de
jas van 'verdachte 1'en niet met de jas van 'verdachte 2' .
De camerabeelden van de inbraak zijn door een aantal politiemensen bekeken. Drie politiemensen hebben een proces-verbaal van herkenning opgemaakt waarin zij relateren dat zij verdachte [verdachte] herkennen als de persoon die in het dossier
'verdachte 2' wordt genoemd. Dit betreffen de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Verbalisant [verbalisant 1] relateert in zijn proces-verbaal van 20 maart 2018 dat hij verdachte [verdachte] op de beelden herkent aan zijn magere postuur, zijn haardracht (half lang haar met plukje voor het gezicht) en dikke zwarte wenkbrauwen. Ook de modus operandi past volgens [verbalisant 1] bij verdachte [verdachte] , want er is een onbekende sok aangetroffen in de woning en bij een eerder door verdachte [verdachte] gepleegde inbraak had hij ook een sok verloren.
[verbalisant 1] is ter zitting van het hof op 7 juli 2022 gehoord als getuige. Hij verklaart ter zitting dat hij dacht aan verdachte [verdachte] toen hij de beelden destijds zag. Ter zitting zijn nogmaals de camerabeelden bekeken. Hij herkent verdachte [verdachte] op de beelden waarop 'verdachte 2' te zien is. Een plukje haar dat onder de capuchon uitpiekt, het postuur en de kleding passen bij verdachte [verdachte] , aldus [verbalisant 1] .
Verbalisant [verbalisant 2] relateert in zijn proces-verbaal van 21 maart 2018 dat hij op 20 maart 2018 hoorde dat er 's nachts meerdere inbraken waren geweest met dezelfde modus operandi, onder andere op [adres] . Een collega stuurde de camerabeelden van die inbraak met de vraag of hij iemand ervan herkende. [verbalisant 2] herkende verdachte [verdachte] aan de opvallende lok haar en grote wenkbrauwen.
Ter zitting van het hof op 7 juli 2022 is [verbalisant 2] gehoord als getuige. Ter zitting zijn nogmaals de camerabeelden bekeken. Hij herkent dan verdachte [verdachte] op de beelden waarop 'verdachte 2' te zien is aan de lok haar die voor zijn gezicht hangt.
Verbalisant [verbalisant 3] relateert in zijn proces-verbaal van 20 maart 2018 dat hij 's ochtends tijdens een briefing hoorde dat er 's nachts meerdere inbraken waren geweest onder andere op [adres] en dat hij heeft gevraagd of hij de camerabeelden per e-mail kon krijgen. Op de beelden herkende hij verdachte [verdachte] aan zijn gelaat, zijn opvallende volle wenkbrauwen, een lange lok haar voor zijn voorhoofd en minimale gezichtsbeharing rondom de mond.
Bij het bekijken van de beelden ter zitting van het hof, heeft het hof waargenomen dat de beelden bepaald niet scherp zijn en dat de gezichten van de verdachten niet duidelijk in beeld zijn. De haardracht is voor het merendeel verhuld door een capuchon. Slechts een klein plukje haar van verdachte 2 is op zijn voorhoofd waarneembaar. Het hof is van oordeel dat de beelden te weinig onderscheidende kenmerken van de personen tonen om te kunnen komen tot een vaststelling van hun identiteit c.q. tot een zodanige graad van herkenning dat daarop in afdoende mate het bewijs van betrokkenheid bij de tenlastegelegde woninginbraak kan worden gebaseerd. De onder verdachte inbeslaggenomen kleding en het NFI-rapport over het vergelijkend glasonderzoek vormen, ook tezamen en in onderling verband bezien, onvoldoende bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij de woninginbraak. Ander bewijs ontbreekt.
Gelet hierop is er naar het oordeel van het hof onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande behoeft het verweer van de raadsman betreffende bewijsuitsluiting geen nadere bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg in eerste aanleg € 55.840,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van € 39.982,34.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Tenuitvoerlegging (parketnummer 96-202756-15)

Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2015 met parketnummer 96-202756-15, is verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van twee jaren. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 22 maart 2016, op welke datum tevens de proeftijd is ingegaan. De officier van justitie heeft op 8 mei 2018 gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van voormelde hechtenis, omdat verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd schuldig zou hebben gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Nu verdachte niet ter zake van het hem laste gelegde feit zal worden veroordeeld, wijst het hof de vordering van de officier van justitie af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 8 mei 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter van 7 december 2015, parketnummer 96-202756-15, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van twee weken.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 21 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.