ECLI:NL:GHARL:2022:6334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.309.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen bij de oma aan vaderszijde en de noodzaak van onderzoek naar hun welzijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen bij hun oma aan vaderszijde. De moeder van de kinderen, die alleen het gezag over hen heeft, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder was van mening dat de kinderen terug bij haar konden wonen, nu zij een stabiele woonomgeving had gecreëerd en persoonlijke begeleiding ontving.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de zorgen over het welzijn en de veiligheid van de kinderen nog steeds groot zijn. Er waren lange tijd problemen met de opvoedomgeving bij de moeder, waaronder huiselijk geweld en schoolverzuim. De kinderen waren onder toezicht gesteld en de GI (Gecertificeerde Instelling) had zorgen geuit over de ongezonde ouder-kindrelatie, waarbij de kinderen ook voor hun moeder zorgden. Het hof heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft, totdat er meer duidelijkheid is over wat de kinderen nodig hebben en of de moeder in staat is om hen een veilige opvoeding te bieden.

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en dat het verzoek van de moeder om de kinderen terug te plaatsen wordt afgewezen. Het hof heeft ook zijn zorgen geuit over de huidige situatie van de kinderen, die aangeven dat zij niet bij hun oma willen wonen, en heeft benadrukt dat er meer onderzoek moet komen naar hun welzijn en de dynamiek tussen de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.798
(zaaknummer rechtbank Overijssel 276610)
beschikking van 21 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.E.M. Wielenga-van Dillen te Houten,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de oma],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de oma.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 januari 2022 en 2 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 2 februari 2022 is de bestreden beschikking en zal zo ook verder worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 april 2022;
- het verweerschrift met producties van de GI;
- een journaalbericht van mr. Wielinga-van Dillen van 2 juni 2022 met producties 2 tot en met 7;
- een brief van de GI van 14 juni 2022 met een productie.
2.3
Op 13 juni 2022 hebben de kinderen met behulp van een digitale beeldverbinding in een gesprek met een raadsheer van het hof hun mening over het verzoek kenbaar gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2022 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat (en haar persoonlijk begeleidster als toehoorder);
  • twee vertegenwoordigers namens de GI,
  • de oma.
De raad is met schriftelijke kennisgeving vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (geboren [in] 1975 te [woonplaats2] , hierna: de vader) zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [woonplaats2] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [woonplaats2] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 te [woonplaats2] .
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 1 augustus 2017 zijn de kinderen door de rechtbank onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, de laatste keer tot 1 augustus 2022.
Bureau Jeugdzorg Limburg is bij beschikking van de rechtbank van 3 november 2021 vervangen door Stichting Jeugdbescherming Overijssel.
3.3
Bij voormelde beschikking van 27 januari 2022 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de oma met ingang van 27 januari 2022 tot 10 februari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter - uitvoerbaar bij voorraad - een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen gedurende dag en nacht op het adres binnen het netwerk, te weten bij oma, voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 1 augustus 2022 verleend.
4.2
De moeder is het niet eens met de uithuisplaatsing van de kinderen bij oma tot 1 augustus 2022 en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof - voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking te vernietigen, en opnieuw beschikkende, te bepalen dat het verzoek van de GI om een machtiging te verlenen voor de uithuisplaatsing van de kinderen wordt afgewezen en daarbij te bepalen dat de kinderen binnen drie dagen na deze beschikking zullen terugkeren naar hun moeder.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof - na eigen onderzoek - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de machtiging om de kinderen uit huis te plaatsen ook op dit moment nog steeds noodzakelijk is. Het hof overweegt als daarover als volgt.
5.3
Er zijn lange tijd veel zorgen geweest over het welzijn en de veiligheid van de kinderen in de opvoedomgeving bij de moeder. De situatie werd onhoudbaar toen de moeder niet langer met de kinderen in de vrouwenopvang mocht verblijven en de GI niet wist, hoewel moeder dat betwist, waar zij verbleven. Dat de GI niet weet waar de kinderen verblijven is zorgelijk: zij zijn immers onder toezicht gesteld. Verder was er al lange tijd sprake van veel schoolverzuim en gingen de kinderen ten tijde van de uithuisplaatsing helemaal niet naar school. Deze omstandigheden samen vormden voldoende grond om de kinderen uit huis te plaatsen.
5.4
De moeder heeft benadrukt dat zij beseft dat het niet goed is dat de kinderen vanwege haar partnerkeuze in aanraking zijn gekomen met huiselijk geweld en dat de kinderen veel onrust hebben meegemaakt door die situatie en de verhuizingen nadien. Maar de kinderen kunnen volgens de moeder nu weer bij haar wonen. Ze heeft zelfstandige woonruimte betrokken in [woonplaats1] en daar is voldoende ruimte voor de kinderen. Zij betwist dat sprake is geweest van drugs- of alcoholgebruik of dat zij in het criminele (prostitutie)circuit zou verkeren. Haar situatie is op alle vlakken stabiel. Zij heeft persoonlijke begeleiding vanuit Stichting [naam1] , onder meer om te zorgen dat situaties zoals die zich vroeger hebben afgespeeld niet opnieuw zullen ontstaan. Verder is er een bewindvoerder die haar financiële situatie begeleid en bewaakt. De verstandhouding met de vader van de kinderen is sterk verbeterd sinds de kinderen bij zijn moeder (oma) verblijven en volgens de moeder staat de vader ook achter een terugplaatsing van de kinderen bij haar.
5.5
Het hof is van oordeel dat de kinderen nu nog niet terug kunnen naar de moeder. De zorgen over de kinderen waren al lange tijd heel groot. De GI heeft toegelicht dat sprake is van een ongezonde ouder-kindrelatie tussen de moeder en de kinderen, in die zin dat de kinderen ook voor hun moeder zorgen. Dat belemmert de kinderen om toe te komen aan hun eigen ontwikkeling. Zij zijn door alle gebeurtenissen getraumatiseerd geraakt. Ook wordt zorgelijk gedrag bij de kinderen waargenomen, zowel op seksueel gebied als fysiek geweld. Verder is gebleken dat moeder, wat daar de reden ook voor is, moeite heeft met het nakomen van de afgesproken contactmomenten.
De GI heeft toegelicht dat nu eerst onderzocht moet worden wat de kinderen nodig hebben van hun opvoeder. De volgende stap is dat wordt bekeken of de moeder dat met ondersteuning kan bieden. Het hof is het daarmee eens. Dat onderzoek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden, maar het resultaat daarvan moet wel worden afgewacht. De kinderen hebben al veel meegemaakt en een onsuccesvolle terugplaatsing bij moeder zou veel te schadelijk voor hen zijn. Zorgvuldigheid is hier geboden.
De GI heeft daarbij benadrukt dat de moeder zich begeleidbaar moet gaan opstellen en actie moet ondernemen. Er moet zicht komen op haar situatie en haar opvoedingsvaardigheden. Het hof leidt uit de stukken af dat de moeder in de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing onvoldoende heeft meegewerkt en de zeggenschap over de kinderen van de GI onvoldoende heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat moeder en de GI niet in het verleden moeten blijven hangen. Op beide rust een taak en verantwoordelijkheid die zij moeten nemen en zij moeten niet naar elkaar wijzen. De onderzoeken bij de kinderen moeten zo snel mogelijk worden uitgevoerd en dat moet de GI oppakken. De GI moet de moeder ook goed uitleggen welke stappen de moeder als de uitkomst bekend is zelf moet zetten, waarna het aan moeder is daarmee aan de slag te gaan. Indien vervolgens mogelijkheden worden gezien om de kinderen weer terug te plaatsen bij moeder, dan moet dat het uitgangspunt zijn.
5.6
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
5.7
Tot slot wil het hof zijn zorgen uitspreken over de huidige situatie van de kinderen. De kinderen geven aan dat zij niet bij oma willen wonen en dat zij het daar niet fijn vinden. Ook hebben zij verklaard dat de vader veel aanwezig is in de woning van oma, terwijl oma en de GI verklaren dat dat niet zo is. Aanvankelijk was er een begeleide omgangsregeling met vader, maar dat heeft de GI inmiddels losgelaten. Het kan niet anders dan dat deze situatie verwarrend is voor de kinderen.
Verder is duidelijk dat de moeder en de kinderen veelvuldig telefonisch contact met elkaar hebben en dat moeder het verblijf bij oma niet ondersteunt. Dat maakt dat de kinderen uit loyaliteit aan hun moeder niet kunnen en willen wennen aan de huidige situatie. De GI heeft uitgelegd dat de drie kinderen sterk aan elkaar gehecht zijn en een plaatsing bij oma waarschijnlijk de enige mogelijkheid is om ze bij elkaar te houden. Toch vraagt het hof zich af of het wel in het belang van de kinderen is dat deze situatie bij oma nog langere tijd blijft voortduren.
De onduidelijkheid over de positie van vader en het loyaliteitsconflict tussen moeder en oma zou belemmerend kunnen werken op de ontwikkeling van de kinderen. Het zou goed zijn als daar meer en beter zicht op komt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 2 februari 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.