ECLI:NL:GHARL:2022:6327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
200.306.206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de moeder over haar kinderen na ondertoezichtstelling en uit huis plaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee kinderen. De moeder, die alleen belast is met het gezag, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin haar gezag over de kinderen was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. De kinderen, geboren in 2008 en 2013, hebben een complexe voorgeschiedenis van ondertoezichtstelling en uit huis plaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De belangen van de kinderen, die recht hebben op zekerheid en continuïteit in hun opvoedingssituatie, stonden voorop in de overwegingen van het hof. Ondanks de inspanningen van de moeder om haar situatie te verbeteren, concludeerde het hof dat de stabiliteit van de kinderen in gevaar zou komen als het gezag niet werd beëindigd. De moeder had in het verleden regelmatig geen toestemming gegeven voor noodzakelijke zaken en er was geen perspectief op terugplaatsing bij haar. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.206
(zaaknummer rechtbank Gelderland 392243)
beschikking van 21 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.O. Wattilete te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 januari 2022;
- het verweerschrift van de raad.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] (zie 3.1) heeft op 13 juni 2022 met een raadsheer van het hof gesproken over haar situatie en haar mening kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2022 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger namens de raad,
- twee vertegenwoordigers namens de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen:
- [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013 te [woonplaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over haar kinderen.
3.2
De biologische vader van [de minderjarige1] is [naam1] . De biologische vader van [de minderjarige2] is [naam2] .
3.3
De kinderen hebben onder toezicht van de William Schrikker Stichting gestaan van 28 maart 2011 tot 28 maart 2013. Vervolgens hebben zij onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg, [de minderjarige1] van 12 augustus 2013 tot 22 september 2015 en [de minderjarige2] van 23 september 2013 tot 23 september 2015.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 28 oktober 2019 zijn de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk tot 24 januari 2023.
3.3
Sinds 28 oktober 2019 zijn de kinderen met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. [de minderjarige1] verblijft sinds begin 2020 in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [de minderjarige2] verblijft sinds 20 juli 2020 in een perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI benoemd tot voogd.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en:
I. de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor een inhoudelijke behandeling van het verzoek, met inachtneming van de uitspraak van het hof;
dan wel, uitvoerbaar bij voorraad:
II. het verzoek van de raad om haar gezag over de kinderen te beëindigen en de GI tot voogd te benoemen, af te wijzen,
althans een beslissing te geven die het hof juist acht.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

terugverwijzing
5.1
De moeder stelt dat zij niet op de hoogte was van het verzoek in eerste aanleg. Zij stelt dat zij geen afschrift van het verzoek van de raad en ook geen oproep voor de zitting heeft ontvangen. Er is niet voldaan aan hetgeen is voorgeschreven volgens het procesreglement. De oproep had aangetekend moeten worden verstuurd en de rechtbank had de zaak moeten aanhouden om haar alsnog op te roepen op de juiste wijze. Zij moet nu noodgedwongen hoger beroep instellen en daarom moet het hof de zaak terugverwijzen naar de rechtbank.
5.2
Het hof overweegt dat hoger beroep er ook toe dient om te herstellen wat bij de rechtbank is vergeten of misgegaan. De moeder heeft in deze procedure alsnog haar standpunt kenbaar kunnen maken en dat ook gedaan. De raad voert bovendien aan dat de moeder bekend was met de inhoud van het rapport van de raad, dat zij wist dat het verzoek tot beëindiging van gezag zou worden ingediend en de rechtbank heeft de moeder wel een oproep per gewone post gestuurd. Het hof ziet geen aanleiding om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, zo al mogelijk, en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag inhoudelijk beoordelen.
beëindiging gezag van de moeder
5.3
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.4
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.5
De moeder stelt dat zij al heel lang weer bij haar moeder woont, dat dit goed gaat en dat zij een tweede kans wil krijgen om met de inzet van gezinsondersteuning haar kinderen zelf te verzorgen en op te voeden.
5.6
Het hof is het eens met de overwegingen en het oordeel van de kinderrechter, neemt deze over en voegt daar het volgende aan toe. Het is in het verleden regelmatig voorgekomen dat de moeder op verzoek van de GI geen toestemming wilde verlenen voor praktische zaken die geregeld moesten worden voor de kinderen en ook niet voor het contact tussen de vader(s) en de kinderen. Er zijn de afgelopen jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd. In het perspectiefonderzoek van mei 2021 is geconcludeerd dat er geen perspectief is op terugplaatsing bij moeder. Moeder is onvoldoende in staat om vanuit de belangen van de kinderen te handelen. Zij neemt soms beslissingen vanuit haar eigen boosheid en frustratie. De moeder kan onvoldoende aansluiten bij wat de kinderen nodig hebben en zij heeft daarom uitsluitend begeleide omgang met de kinderen.
5.7
Daar komt nog bij dat bij de kinderen sprake is van kindeigen problematiek. Deze problematiek is volgens de voogd bij [de minderjarige2] dusdanig ernstig, dat inmiddels duidelijk is geworden dat zij helaas niet in het perspectiefbiedende pleeggezin kan blijven wonen. Er wordt een meer professionele setting in de vorm van een gezinshuis voor haar gezocht. Gelet daarop is moeder vanwege haar beperkte opvoedkundige vaardigheden zeker niet in staat om [de minderjarige2] zelf op te voeden.
5.8
Voor [de minderjarige1] is van belang dat zij drie maanden geleden met een vriendin is weggelopen uit de instelling waar ze verbleef. In overleg met de gezinsvoogd is [de minderjarige1] voorlopig bij de vader en zijn gezin gaan wonen. Dit verblijf verloopt goed en daarom onderzoekt de gezinsvoogd of [de minderjarige1] met de inzet van opvoedondersteuning bij haar vader kan blijven wonen. [de minderjarige1] heeft duidelijk te kennen gegeven dat zij niet bij haar moeder wil wonen. Zij wil ook dat het gezag wordt beëindigd, omdat zij graag bij haar vader wil blijven wonen. Moeder ondersteunt dat nu wel, maar [de minderjarige1] maakt zich er zorgen over dat de moeder in de toekomst van gedachten veranderd.
5.9
Het is noodzakelijk dat een onafhankelijk deskundig persoon de belangen van de kinderen behartigt en belangrijke beslissingen neemt.
Voor de kinderen is het belastend dat zij merken dat de moeder hen nog steeds graag zelf wil verzorgen en opvoeden. Zij wonen al tweeënhalf jaar niet meer bij hun moeder en hebben behoefte aan zekerheid over hun toekomst. De aanvaardbare termijn is inmiddels verstreken.
5.1
Op grond van het voorgaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van de kinderen de stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituaties te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.
5.8
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof gezien dat de moeder veel van haar kinderen houdt en zich buiten spel gezet voelt, maar het hof heeft van de raad en de GI gehoord dat zij de rol van de moeder belangrijk vinden. De verstandhouding tussen de moeder en de huidige voogd vanuit de GI is naar het hof begrijpt beter dan met de voormalige gezinsvoogd. De voogd wil het contact tussen de moeder en de kinderen graag zo normaal mogelijk laten verlopen en zoekt actief naar mogelijkheden. De raad heeft op dit punt nog benadrukt dat de mogelijkheden voor de moeder om een prettig contact met haar kinderen te onderhouden groter worden, wanneer de moeder haar kinderen emotionele toestemming geeft om niet bij haar op te groeien maar elders. Het hof acht het van belang dat de moeder zich bij de situatie kan neerleggen en kan begrijpen dat de kinderen zich dan vrijer zullen voelen in het contact met haar.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 november 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, P.B. Kamminga en A.T. Bol, bijgestaan door de griffier, en is op 21 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.