In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een boete. De naheffingsaanslag van € 6.958 en de boete van € 5.278 waren opgelegd door de Inspecteur. Belanghebbende heeft in beroep en hoger beroep aangevoerd dat de auto hem niet ter beschikking heeft gestaan en heeft grieven aangevoerd tegen de boete. De Rechtbank Gelderland heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld. Op 10 februari 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep ingetrokken, omdat de Ontvanger kwijtschelding had verleend van de naheffingsaanslag en de boete. Belanghebbende verzocht het Hof om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten en om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het Hof heeft geoordeeld dat er geen recht bestaat op vergoeding van proceskosten, omdat de naheffingsaanslag en boete niet door de Inspecteur zijn verminderd of vernietigd. De kwijtschelding door de Ontvanger heeft geen relatie met de beroepsgronden van belanghebbende. Ook het verzoek om een vergoeding voor immateriële schade is afgewezen, omdat de procedures binnen de redelijke termijn zijn afgerond. De verzoeken van belanghebbende zijn derhalve afgewezen.