Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
mr. F.P van Dalen te Leeuwarden),
1.Het geding in eerste aanleg
2.2. Het geding in hoger beroep
Verschenen zijn:
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
I. de man te bevelen om op de voet van artikel 22 Rv dan wel artikel 843a Rv de jaarrekeningen van alle bedrijven die zijn eigendom zijn en waarin deelnemingen zijn over de jaren 2009 tot en met heden in het geding te brengen, alsmede een overzicht met onderbouwing van de rekening-courantverhouding van de man met zijn bedrijf/bedrijven over de jaren 2009 tot en met heden en alle volledige aangiftes en aanslagen inkomsten- belasting over de jaren 2009 tot en met heden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de man zulks nalaat;
II. de wijze van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden alsmede de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap als volgt te bepalen;
a) de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 304.776,38 (€ 217.500,- ingevolge grief II, € 12.758,26 ingevolge grief III, € 20.000,- ingevolge grief IV, € 27.259,06 ingevolge grief V, te vermeerderen met wettelijke rente, dan wel een zodanig bedrag als het hof vermeent te moeten bepalen;
b) de man te veroordelen aan de vrouw te voldoen de helft van de waarde per datum echtscheiding van de polissen met nummer [nummer1] , [nummer2] en [nummer3] dan wel de helft van de door partijen voor deze polissen gezamenlijk betaalde premies;
III. te bepalen dat de man met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen een bedrag van € 8.467,- bruto per maand, te vermeerderen met de wettelijke indexering met ingang van 1 januari 2016, moet betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud en met ingang van 27 mei 2019 een bedrag van € 10.371,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
IV. te bepalen dat in het kader van een voorziening als bedoeld in - naar het hof begrijpt - artikel 1:157 lid 2 BW, de man de vrouw in staat zal stellen een verzekering af te sluiten door een aan de premie daarvoor gerelateerd bedrag in de onderhoudsbijdrage op te nemen, aldus bovenop de aan de vrouw te betalen bijdrage in haar levensonderhoud, dan wel de man te veroordelen tot het treffen van een voorziening die leidt tot passende uitkeringen aan de vrouw in het geval van vooroverlijden van de man;
V. de man te veroordelen in de kosten van het geschil in eerste aanleg en de man te veroordelen in de door de vrouw werkelijke gemaakte kosten van het geschil in eerste aanleg, waaronder de door haar gemaakte advocaatkosten, tot op heden begroot op € 100.000,-, met veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.
1. de vrouw te veroordelen om aan de man te vergoeden een bedrag van € 27.000,-, althans
€ 17.500,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de door [de bank1] op het krediet met nummer [nummer4] in rekening gebrachte rente over dat bedrag vanaf 18 juli 2012 (de datum van overschrijving door de vrouw) tot 22 april 2016 (datum aflossing krediet) en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf laatstgenoemde datum;
2. de vrouw te veroordelen om aan de man te vergoeden een bedrag van € 40.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag uit hoofde van de verdeling en/of het tot zich nemen van roerende zaken, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de te geven beschikking;
3. het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud af te wijzen, althans die bijdrage te bepalen op een in goede justitie te bepalen bedrag van maximaal de bedragen waarop de man zijn draagkracht in het verweerschrift heeft gesteld en daarbij te bepalen dat indien de man op basis van de in deze procedure te wijzen beschikking te veel heeft betaald, het te veel betaalde door de vrouw aan de man dient te worden terugbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente;
4. indien het hof komt tot vaststelling van een bijdrage van de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, al dan niet door (gedeeltelijke) bekrachtiging van de bestreden beschikking, te bepalen met ingang van welk jaar indexering van de alimentatie voor het eerst dient plaats te vinden;
5. de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5.De beoordeling; alimentatie
Nadere stukken
De vrouw meent dat de uitgaven wel een juist beeld geven, temeer omdat de rechtbank hierop nog een correctie heeft toegepast. De rechtbank is dus niet alleen uitgegaan van de bankafschriften.
Uit de door de vrouw bij de rechtbank overgelegde aangifte IB 2009 blijkt dat het inkomen van de man in dat jaar € 87.120,- bedroeg. Dit komt neer op € 4.366,- netto per maand (berekening bijgevoegd). Daarnaast blijkt uit de stukken dat de man in 2009 loon ontving van [naam2] GmbH van respectievelijk € 400,- en € 1.500,- per maand, over welke bedragen geen belasting is betaald. De man had in 2009 in totaal een inkomen van € 4.366,- + € 400,- + € 1.500,- is € 6.266,- netto per maand.
De vrouw had in 2009 een inkomen uit de bv van de man ( [naam3] B.V.) van € 1.012,- netto per maand exclusief vakantiegeld. Verder ontving ook zij loon van [naam4] GmbH, te weten een bedrag van € 256,- netto per maand. Het totale inkomen van de vrouw bedroeg in 2009 € 1.093,- + € 256,- is € 1.349,- netto per maand.
Het hof houdt geen rekening met inkomsten uit onkostenvergoedingen, omdat hier - zoals ook blijkt uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften - onkosten tegenover staan (zie verder ook punt 5.22.).
Het totale netto gezinsinkomen bedroeg hiermee in 2009 € 7.615,- per maand. Het hof zal hierop de hofnorm toepassen. Deze hofnorm is een in beginsel goed bruikbare vuistregel voor het bepalen van de netto behoefte. Geen van partijen heeft uiteengezet waarom de hofnorm in dit geval niet bruikbaar zou zijn.
Van het netto gezinsinkomen moeten worden afgetrokken de kosten van de dochter van partijen ad € 770,- per maand, over welk bedrag partijen het eens zijn. Volgens de hofnorm komt de behoefte van de vrouw dan op € 6.845,- x 60% = € 4.107,- netto per maand. Geïndexeerd naar 2015 is dit € 4.442,-.
Het hof acht deze uitkomst redelijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Niet, althans onvoldoende is gebleken dat partijen naast hun inkomsten uit loon nog andere inkomsten genoten.
4.555
Dat het dga-inkomen na 2011 lager is geworden vanwege - zoals de man heeft gesteld - de economisch slechtere tijden en het faillissement van [naam3] B.V. op 3 mei 2011, alsook vanwege zijn arbeidsongeschiktheid sinds 2011, komt het hof niet onaannemelijk voor. Het hof zal dan ook uitgaan van het werkelijk genoten salaris.
5.21. Het hof zal geen rekening houden met dividend. Vast staat, zo blijkt ook uit de aangiften IB, dat de laatste dividenduitkering is gedaan in 2007. Dat er nadien mogelijkheden zijn geweest, en nog steeds zijn, om jaarlijks tot het uitkeren van dividend over te gaan is door [naam6] in zijn brief van 19 augustus 2020 gemotiveerd en onderbouwd weersproken. Op basis van de jaarrekeningen van de vennootschappen heeft hij de conclusie getrokken dat de kasstroom uit operatie en investeringen/desinvesteringen in de afgelopen jaren negatief is geweest. Ondanks de boekhoudkundige winst is er meer geld uit de vennootschappen gevloeid dan dat er binnen is gekomen. [naam6] acht het onmogelijk dat de vennootschappen op korte en lange termijn over voldoende cash beschikken om dividend uit te kunnen keren. Dit wordt veroorzaakt door de situatie dat in het verleden te weinig is geïnvesteerd in het machinepark, waardoor het huidige machinepark als sterk verouderd moet worden bestempeld. Om het huidige machinepark niet verder te laten verouderen zal aanzienlijk meer moeten worden geïnvesteerd dan in het verleden is gedaan. De vennootschappen genereren echter onvoldoende cash om de noodzakelijke vervangingsinvesteringen te financieren. Het noodzakelijke investeringsniveau maakt dat er geen ruimte zal zijn voor dividenduitkeringen op korte en lange termijn.
Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat deze brief buiten beschouwing dient te worden gelaten, onder meer omdat zij de inhoud ervan niet kan verifiëren, omdat zij niet over alle stukken beschikt, maar - zelfs als zij niet over alle stukken waarop de brief gebaseerd is zou beschikken - mag nog van haar verwacht worden dat zij de stellingen in de brief, al dan niet met behulp van een deskundige, gemotiveerd betwist. De stelling van de vrouw dat de noodzaak van investeren niet is onderbouwd, is in elk geval onvoldoende, omdat die noodzaak in de brief van [naam6] juist uitgebreid is toegelicht. Het enkele feit dat [naam6] bevriend is met of een kennis is van de man maken de opmerkingen van [naam6] nog niet onbruikbaar.
berekening
Omdat over de jaren tot en met 2020 de jaarcijfers voorhanden zijn, rekent het hof wat betreft die jaren met deze cijfers, waarbij het hof per 1 mei 2016 een ‘knip’ zal maken in verband met de verkoop van de echtelijke woning. Vanaf die datum zijn de aan de woning verbonden lasten komen te vervallen, en betaalt de man maandelijks huur. Met de door de man te betalen premie [naam7] , voor de polis die was gekoppeld aan de hypotheek, wordt vanaf de verkoop van de woning geen rekening meer gehouden, omdat dit een vermogens- vormende polis betreft.
Dat de man in 2021 een lening heeft afgesloten bij [naam9] GmbH van € 68.000,- en dat zijn schuld in rekening-courant bij [naam8] B.V. in 2021 fors is toegenomen, zijn omstandigheden waarmee het hof geen rekening zal houden. De man heeft ter zitting van 28 mei 2021 uitgelegd dat zijn schuld in rekening-courant oploopt omdat hij (alleen) op die manier aan zijn alimentatieverplichting kan voldoen. Over de (noodzaak voor de) lening die de man is aangegaan bij [naam9] GmbH heeft de man geen nadere verklaring afgelegd.
Daar waar de draagkracht de vast te stellen partneralimentatie maximeert is er geen ruimte voor een extra bijdrage ten behoeve van een premie voor een overlijdensrisicoverzekering op het leven van de man.
6.2. Het hof zal niet overgaan tot heropening van het debat. In een procedure tussen ex-echtelieden is het niet ongebruikelijk dat ieder zijn eigen feiten presenteert op de wijze die voor diegene het meest voordelig is, en dat de ander deze feiten in twijfel trekt. De grens van wat daarin nog betamelijk is ligt bij het willens en wetens aanvoeren van onwaarheden. Indien en voor zover de man dat heeft gedaan, voorziet de wet in artikel 21 Rv in een sanctie. Procespartijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
overeengekomen. Deze houden in - samengevat en voor zover in deze procedure van belang - een rechtskeuze voor Nederlands recht en een uitsluiting van iedere vermogensrechtelijke gemeenschap, met uitzondering van een beperkte gemeenschap van de woning aan de [adres1] te [plaats2] . Tevens is overeengekomen dat indien deze woning wordt vervreemd, geen enkele gemeenschap van goederen meer zal bestaan. Tot de tegenprestatie die voor de woning wordt verkregen is ieder voor de helft gerechtigd, en deze helft zal behoren tot ieders privévermogen.
Verkoop woning te [plaats3] (grief II)
De woning is bij aanvang van de echtscheidingsprocedure van partijen getaxeerd op een waarde van € 975.000,-. De woning is uiteindelijk via Onlineveilingmeester.nl in mei 2016 verkocht voor een bedrag van € 665.000,-. De vrouw is van mening dat de man haar moedwillig heeft benadeeld, althans onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, door de woning te verkopen voor een bedrag van € 665.000,-. De vrouw begroot haar schade op € 217.500,-.
6.18. De vrouw stelt verder dat als zij geen vergoeding zou krijgen voor de Mercedes het in de rede ligt dat de aflossing van het Krediet [de bank1] ad € 54.518,12 geheel ten laste van de man moet komen. De vrouw heeft op 18 juli 2012 van dit krediet een bedrag opgenomen van € 35.000,-. Als omschrijving staat vermeld: ‘
10.000 E voor lening [naam10] , 25.000 E gedeel terugbetaling lening auto (totaal 40.000 E)’. De opname van € 10.000,- was ter vergoeding van door de vrouw voorgeschoten kosten voor het [naam10] College. De dochter van partijen is vanaf 2010, toen partijen al uit elkaar waren, onderwijs gaan volgen aan het [naam10] College. Het was de man die erop stond dat de dochter van partijen naar het [naam10] College zou gaan. Iets waar de vrouw, gezien haar eigen inkomens- en vermogenspositie, nooit voor gekozen zou hebben. De vrouw is van mening dat de kosten van het [naam10] College daarom volledig voor rekening van de man dienen te komen. Verder had de vrouw nog een vordering op de man van € 20.000,- voor de auto. De rest betrof door de vrouw betaalde hypotheekrente, omdat de man zijn toezegging niet is nagekomen.
tijdelijk voor de auto’. Ook staat vast dat de vrouw op 18 juli 2012 een bedrag van € 35.000,- heeft opgenomen van [de bank1] -rekening. De (verhoogde) hypotheek en het krediet zijn uiteindelijk afgelost bij de verkoop van de echtelijke woning op 22 april 2016.
- de polis [de bank1] Premie Spaar Polis met polisnummer [nummer8] , aangegaan per 30 december 1995 en geëxpireerd op 30 december 2015, waarvan de man verzekeringnemer was. De Premie Spaar Polis kende een gegarandeerd kapitaal op de einddatum. Bij eerder overlijden werd minimaal de som van de betaalde premies uitgekeerd.
- [de bank1] Groeipolis met polisnummer [nummer9] , aangegaan per 1 januari 1995 en geëxpireerd op 1 januari 2015, waarvoor hetzelfde gold.
Het [naam11] ( [naam11] / [naam7] ) met polisnummer [nummer3] staat ook op naam van de man. Verzekerden zijn de man en de vrouw. Het gaat hier om een gemengde verzekering, omdat de uitkering van het verzekerde kapitaal plaatsvindt op een bepaalde in de polis genoemde datum (de eind- of expiratiedatum) of bij eerder overlijden van (één van) de verzekerden. Het is dus een combinatie van een verzekering bij leven en een tijdelijke overlijdensrisicoverzekering. Het hof is daarom van oordeel dat deze verzekering, conform artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden, eigendom is van beide partijen, en om die reden moet worden gedeeld. Het hof zal daarom bepalen dat de man de helft van de (afkoop-)waarde van deze polis per datum echtscheiding aan de vrouw moet voldoen.