ECLI:NL:GHARL:2022:6166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.281.276
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en vergoedingsrecht erfdeel met uitsluitingsclausule

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de vergoedingsrechten van een erfdeel met een uitsluitingsclausule. De vrouw, appellante in hoger beroep, heeft in eerste aanleg bij de rechtbank gevorderd dat de man, geïntimeerde, een bedrag van € 180.779,- aan haar zou betalen, alsmede een vordering tot verevening van ouderdomspensioen en een bedrag van € 27.750,- ter zake van onterecht afgeroomde spaargelden. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen, wat de vrouw heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de ontbinding van het huwelijk in 2017 en de huwelijkse voorwaarden die een gemeenschap van goederen met uitsluitingsclausules bevatten. De vrouw heeft gesteld dat de man onrechtmatig gelden van haar erfdeel heeft overgeboekt naar zijn rekening, wat hij ontkent. Het hof heeft geoordeeld dat de man moet aantonen dat de vrouw de gelden heeft opgenomen en dat de huwelijkse voorwaarden niet in de weg staan aan de beoordeling van de vordering van de vrouw.

De vrouw heeft ook grieven ingediend tegen de afwijzing van haar vordering tot verevening van ouderdomspensioen, maar het hof heeft geoordeeld dat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door de man, waarbij het hof de procedure verder zal voortzetten. De uitspraak van het hof is gedaan op 19 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.276
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 361611)
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante in hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de man,
advocaat: mr. A.M. Engelen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 juni 2021 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de op 16 mei 2022 gehouden mondelinge behandeling.
1.3
Met toestemming van het hof hebben partijen zijn na de mondelinge behandeling nog de volgende stukken gewisseld:
  • een akte van de vrouw d.d. 24 mei 2022 met één bijlage;
  • een akte uitlatingen van de man d.d. 7 juni 2022 met productie 10, en
  • een akte van de vrouw d.d. 7 juni 2022.
1.4
De stukken voor het wijzen van arrest zijn aan het hof overgelegd en het hof heeft vervolgens arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten.
2.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1991 in de gemeente [de gemeente] . [in] 2017 is het huwelijk ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 17 mei 2017 in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand.
2.3
In de akte van huwelijkse voorwaarden is onder meer het volgende opgenomen:

Artikel 1
Er zal tussen de echtgenoten bestaan een gemeenschap van goederen overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek voor de algehele gemeenschap van goederen, met uitzondering van:
de zaken vermeld op de aan deze akte gehechte staat van aanbrengsten;
de zaken, welke door de echtgenoten krachtens erfstelling legaat of schenking zullen worden verkregen;
onroerende goederen;
al hetgeen voor de onder a., b. en c. bedoelde zaken in de plaats treedt.
De onder a., b., c. en d. bedoelde zaken zullen ieders persoonlijke eigendom zijn en blijven, terwijl de op de verkrijging van die zaken drukkende schulden en lasten – de wegens de verkrijging geheven belastingen als overdrachtsbelasting, successie-, schenkings- en overgangsrecht daaronder begrepen – uitsluitend voor rekening van de verkrijger/eigenaar van de zaak zullen zijn.
(…)
Artikel 4
Ieder der echtgenoten heeft het bestuur over zijn eigen vermogen, behoudens het bepaalde in de artikelen 87 en 88 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Wanneer de ene echtgenoot het bestuur van zijn zaken aan de andere overlaat of wanneer de rechter het bestuur over die zaken aan de andere echtgenoot heeft opgedragen, is laatstgenoemde als een lasthebber voor het door hem gevoerde bestuur aansprakelijk met inachtneming van de bijzondere verhoudingen tussen de echtgenoten en de aard van de zaken.
(…)
Artikel 6
De echtgenoten zijn, voor zover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarden ten dage van de onttrekking.
De echtgenoten zijn verplicht aan de gemeenschap te vergoeden hetgeen daaraan is onttrokken te hunnen bate, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
Indien eigen goederen van een echtgenoot zijn aangewend voor het betalen van gemeenschapsschulden of op andere wijze aan de gemeenschap ten goede zijn gekomen, zal aan die echtgenoot ten laste van de gemeenschap een vergoeding toekomen, gelijk aan het bedrag ten belope waarvan de gemeenschap werd gebaat.
De vorenbedoelde vergoedingen zijn terstond opeisbaar.
(…)
2.4
Ter voorbereiding van de echtscheiding heeft tussen partijen mediation plaatsgevonden onder begeleiding van mevrouw [naam1] , werkzaam bij [naam2] . Verder zijn partijen tijdens de echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. M.A. Poelman, advocaat te Amsterdam. Op 25 april 2017 hebben partijen ten overstaan van de mediator een ‘vaststellingsovereenkomst/convenant’ ondertekend waarin zij de gevolgen van de echtscheiding hebben geregeld. Op 1 mei 2017 heeft mr. Poelman namens partijen het verzoekschrift tot echtscheiding, met als bijlage het door partijen ondertekende convenant, bij de rechtbank Limburg ingediend.
2.5
In de echtscheidingsbeschikking van 17 mei 2017 is bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant deel uitmaakt van deze beschikking.
2.6
In het convenant is onder meer – voor zover thans relevant – het volgende opgenomen:

VASTSTELLINGSOVEREENKOMST/CONVENANT
(…)
5. Partijen wensen de gevolgen van de echtscheiding door middel van dit convenant, tevens een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW, als volgt te regelen.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT
(…)

2.VERDELING HUWELIJKSGEMEENSCHAP

2.1.
Huwelijkse voorwaarden
2.1.1.
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Uit de voorwaarden blijkt dat partijen gehuwd zijn op basis van gemeenschap van goederen. Hierop gelden echter een aantal uitzonderingen.
Partijen stellen vast dat de volgende bezittingen en schulden buiten de verdeling blijven en derhalve niet verdeeld hoeven te worden, te weten:
  • de woning welke is gelegen aan [adres] te [woonplaats2] en eigendom is van de man;
  • de op de voornoemde woning rustende hypothecaire geldlening welke is afgesloten bij [de bank] en toebehoort aan de man;
  • de bij de huwelijkse voorwaarden het genoemde in de staat van aanbrengsten, te weten voor zowel de man als de vrouw zijn/haar kleding en sieraden ten huwelijk aangebracht.
2.1.2.
Partijen zijn stellen vast dat de volgende bezittingen en schulden behoren tot hun gemeenschappelijk vermogen en derhalve dienen te worden verdeeld:
  • inboedel
  • gemeenschappelijke bank- en spaarrekeningen
  • motorvoertuig
2.1.3.
De verdeling en de daaruit voortvloeiende leveringen vinden plaats onder de opschortende voorwaarde van de ontbinding van het huwelijk door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.1.4.
De waardestijgingen en/of -dalingen komen vanaf de in artikel 2.2. genoemde peildatum volledig ten goede aan/ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde.
(…)
2.12.
Ontvangen nalatenschappen en schenkingen met uitsluitingsclausule
Partijen hebben tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap geen schenkingen en/of nalatenschappen ontvangen waarop een uitsluitingsclausule rust.
(…)

3.DE PENSIOENEN EN DE VEREVENING DAARVAN

3.1.
Ouderdomspensioenaanspraken
Partijen constateren dat tijdens het huwelijk ouderdomspensioenaanspraken, vallende onder de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (“Wet VPS”), zijn opgebouwd:
3.1.1.
door de man:
bij Pensioenfonds [naam3] onder kenmerk [nummer1] .
3.1.2.
door de vrouw:
bij Pensioenfonds [naam4] onder kenmerk [nummer2] .
3.2.
Verevening op basis van een afwijkend percentage
De door partijen opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken zullen in tegenstelling tot de huwelijkse voorwaarden niet worden verevend conform de in artikel 1:155 BW jo artikel 2 lid 1 Wet VP opgenomen standaardregeling. In de plaats daarvan zullen partijen na de totstandkoming van de echtscheiding aan de voormelde pensioenuitvoerder(s) mededeling doen van de echtscheiding en van het tijdstip daarvan, door middel van een voorgeschreven formulier, zulks teneinde te bewerkstelligen dat:
  • de vrouw een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de in artikel 3.1.1. vermelde pensioenuitvoerder(s) ter grootte van 0,0% van het ouderdomspensioen van de man, voor zover dit gedurende het huwelijk is opgebouwd; en
  • de man een recht op uitbetaling zal verkrijgen jegens de in artikel 3.1.2. vermelde pensioenuitvoerder(s) ter grootte van 0,0% van het ouderdomspensioen van de vrouw, voor zover dit gedurende het huwelijk is opgebouwd;
Partijen zijn er mee bekend dat de mogelijkheid om pensioenrechten via de pensioenuitvoerders te verdelen, twee jaar na inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand komt te vervallen.
3.3. (
Bijzonder) partnerpensioen
Het (bijzonder) partnerpensioen dat tot de datum van ontbinding van het huwelijk voor de vrouw en man is opgebouwd wordt overeenkomstig de wettelijke regeling premievrij voor de vrouw respectievelijk de man gereserveerd.
(…)

8.ONVOLLEDIGE INFORMATIE

Partijen verklaren uitdrukkelijk en zonder voorbehoud dat de in het convenant vermelde opsomming van de gemeenschappelijke boedel volledig is en dat geen enkel boedelbestanddeel voor de ander is achtergehouden. Indien naderhand mocht blijken dat de opsomming toch niet volledig is geweest, zal dit worden aangemerkt als opzettelijk verzwijgen, zoekmaken of verborgen gehouden als bedoeld in artikel 3:194 tweede lid BW. In dat geval zal hetgeen verzwegen is toekomen aan de ander.

SLOTBEPALINGEN

9.KWIJTING

Partijen verklaren hierbij dat zij hun huwelijksgemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben afgewikkeld. Tevens verklaren zij, behoudens met betrekking tot de rechten en plichten genoemd in dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen.

(…)
2.7
Op 25 mei 2009 is de vader van de vrouw overleden. In zijn testament heeft de vader van de vrouw een uitsluitingsclausule opgenomen, inhoudende dat hetgeen zijn erfgenamen uit zijn nalatenschap zullen ontvangen, alsmede de vruchten daarvan, niet zullen vallen in enige gemeenschap. De vrouw en haar broer zijn de enige erfgenamen van hun vader. Op 16 januari 2013 is aan de vrouw haar erfdeel en het erfdeel van haar broer in de nalatenschap van hun vader uitgekeerd op de bankrekening vrouw met nummer [nummer3] . Het erfdeel van de vrouw bedroeg € 105.779,37, het erfdeel van haar broer € 75.000,-.
Op diezelfde dag zijn de volgende bedragen naar bankrekeningen van de man overgemaakt:
- [nummer4] € 50.000,-;
- [nummer5] € 50.000,-;
- [nummer5] € 5.800,-;
- [nummer5] € 25.000,-;
- [nummer5] € 50.000,-.
2.8
Ten tijde van het huwelijk beschikte de vrouw over een volmacht met betrekking tot de bankrekening bij [de bank] met nummer [nummer5] . Ook beschikte zij over een pinpas met nummer [nummer6] voor deze bankrekening.

3.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank

3.1
De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd:
te bepalen dat de man aan haar een bedrag van € 180.779,- dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 16 januari 2017, zijnde de dag van het onrechtmatig overboeken door de man van gelden welke toebehoorde aan de vrouw, subsidiair vanaf de datum van dagvaarding, meer subsidiair vanaf de datum van het wijzen van het vonnis tot en met de datum van algehele voldoening;
te bepalen dat de vrouw alsnog recht heeft op verevening van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen en zo nodig de man te bevelen om mee te werken aan pensioenverevening;
te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 27.750,- dient te betalen ter zake van ten onrechte door de man van de bankrekening van de vrouw afgeroomde spaargelden, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande de datum van primair onrechtmatige overboeking door de man van gelden welke toebehoorde aan de vrouw, subsidiair de datum van dagvaarding, meer subsidiair de datum van het te wijzen vonnis tot en met de datum van algehele voldoening;
primair de man te veroordelen in de feitelijke proceskosten, subsidiair in de proceskosten conform het regulier tarief.
3.2
De man heeft verweer gevoerd en gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, dan wel aan haar de vorderingen zal ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.
3.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 29 april 2020 (hierna: het bestreden vonnis) de vorderingen van de vrouw afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

4.Het geschil in hoger beroep

4.1
De vrouw komt met vijf grieven op tegen het bestreden vonnis en vordert dat het hof dat vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het door haar in eerste aanleg gevorderde alsnog zal toewijzen. Op de mondelinge behandeling heeft zij haar vordering onder 1. beperkt tot het bedrag van € 105.779,- en grief 1 ingetrokken.
4.2
De man concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar hoger beroep, althans tot afwijzing van haar vorderingen in hoger beroep, onder bekrachtiging van het bestreden vonnis, voor wat betreft de daartegen door de vrouw gerichte grieven, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
Nu grief 1 door de vrouw is ingetrokken, hoeft deze niet te worden besproken.
5.2
uitgangspunt van artikel 7:900 BW
5.3
Een vaststellingsovereenkomst is een obligatoire overeenkomst in de zin van artikel 6:213 BW, ook indien ingevolge het bepaalde in artikel 7:901 BW voor het tot stand komen van de vaststelling geen nadere (uitvoerings)handelingen zouden zijn vereist (Kamerstukken II 1982/83, 17 779, nr. 3, p. 36). De essentie van de vaststellingsovereenkomst is dat zij wordt gesloten ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of een geschil tussen partijen. Hiervan is in deze zaak sprake.
5.4
Bij een vaststellingsovereenkomst binden partijen zich jegens elkaar aan een vaststelling omtrent hetgeen rechtens tussen hen geldt, ook voor zover deze toestand mocht afwijken van de tevoren tussen hen bestaande rechtstoestand (artikel 7:900 BW). Dit betekent dat de omstandigheid dat de verdeling van tussen partijen bestaande gemeenschappen (voor zover hier sprake van zou zijn) en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (voor zover daarbij geen sprake is van verdeling maar van verrekening of vergoeding) in één overeenkomst zijn gevat met voornoemde inhoud, niet in de weg staat aan de kwalificatie van de overeenkomst als een vaststellingsovereenkomst.
5.5
Een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als zij in strijd mocht blijken met dwingend recht, tenzij zij tevens naar inhoud of strekking in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (artikel 7:902 BW).
grieven 2 en 3 (de erfenis van de vader van de vrouw)
5.6
In de grieven 2 en 3 voert de vrouw aan dat de rechtbank haar vordering op de man groot € 105.779,37 ten onrechte heeft afgewezen op de door haar aangevoerde grondslagen.
Zij stelt hiertoe dat hetgeen in 2.12. van het convenant is vermeld onjuist is. Op grond van het testament van haar vader, waarin een uitsluitingsclausule is opgenomen, heeft zij in januari 2013 haar deel van de erfenis van haar vader en dat van haar broer op haar bankrekening ontvangen. Vervolgens heeft de man het door de vrouw uit de erfenis ontvangen bedrag tegen de wil en zonder toestemming van de vrouw overgeboekt naar zijn bankrekening. Ook het erfdeel van de broer van de vrouw is door de man overgeboekt naar zijn bankrekening. De door de vrouw ontvangen bedragen van € 105.779,37 en € 75.000,- zijn vervolgens verdwenen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van:
dreiging/dwang, bedrog en misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW,
onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW en
ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW.
5.7
De man voert gemotiveerd verweer. Hij erkent dat de erfenis van de vader op zijn bankrekening is overgeboekt, maar hij stelt dat de vrouw dat heeft gedaan. Verder voert hij aan dat de vrouw middels de pinpas zelf het geld van de erfenis heeft opgenomen. Hij stelt dat hij niet weet wat de vrouw met dit geld heeft gedaan. In dit kader verwijst hij ook naar het arrest van dit hof van 14 maart 2017 naar aanleiding van de procedure die de broer van de vrouw destijds tegen haar heeft aangespannen.
5.8
Het hof overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat in het testament van de vader van de vrouw een uitsluitingsclausule is opgenomen, zodat artikel 2.12 van het convenant onjuist is. Tussen partijen staat verder vast dat het erfdeel van de vrouw in 2013 is overgeboekt naar de bankrekening van de man. Daarbij komt dat uit het convenant niet volgt op welke wijze partijen gevolg hebben gegeven aan het bepaalde in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat artikel 9 van het convenant (kwijting) er niet aan in de weg staat om de vordering van de vrouw ter zake van haar aandeel in de nalatenschap van haar vader te beoordelen.
5.9
Het hof is van oordeel dat het op de weg van de man ligt om aan te tonen dat de vrouw de gelden uit de nalatenschap heeft opgenomen van de bankrekeningen met de nummers [nummer5] en [nummer4] en deze gelden uitsluitend en alleen ten behoeve van zichzelf heeft aangewend, dan wel dat deze gelden terug zijn gevloeid in haar privévermogen. Het hof zal uitleggen waarom het tot dit oordeel komt.
Op grond van de huwelijkse voorwaarden zijn de bankrekeningen van de man en de vrouw in de gemeenschap van goederen gevallen. In de huwelijkse voorwaarden is daarover immers niets bepaald en de bankrekeningen zijn ook niet vermeld op de staat van aanbrengsten. Dit brengt met zich dat de gemeenschap van goederen van partijen door de ontvangst van het erfdeel van de vrouw is gebaat. Vast staat dat het erfdeel van de vrouw is overgeboekt van haar bankrekening naar bankrekeningen van de man waarover hij het bestuur voerde (artikel 1:90 lid 3 BW). Daarbij komt dat de man als bevrijdend verweer heeft aangevoerd dat de vrouw het geld van de nalatenschap met haar pinpas heeft opgenomen van de bankrekening met nummer [nummer5] . Ten slotte is gesteld noch gebleken dat de vrouw over een pinpas van de bankrekening met nummer [nummer4] beschikte.
In het voorgaande ziet het hof tevens aanleiding om de man op te dragen bij akte de bankafschriften over de periode vanaf 16 januari 2013 tot 25 april 2017 (ondertekening convenant) over te leggen.
5.1
Het hof ziet voorts aanleiding om nu al partijen erop te wijzen dat, voor zover het geld uit het erfdeel van de vrouw zowel ten behoeve van de vrouw en de man tezamen is aangewend, de vrouw slechts aanspraak kan maken op de helft van het door haar gevorderde bedrag.
grief 4 (verevening ouderdomspensioen)
5.11
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte haar vordering ter zake van verevening van de ouderdomspensioenen heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat zij door de man onder druk is gezet om akkoord te gaan met het convenant. Het feit dat een advocatenkantoor/mediator in een opdrachtbevestiging vermeldt dat geen sprake is geweest van dwang of sterke psychische druk van de partner of derde en dat is gehandeld uit vrije wil maakt dit niet anders. De vrouw verkeerde niet in de mogelijkheid om ten tijde van het tekenen van het convenant te protesteren uit vrees voor de man. Ook hier geldt dat de man ongerechtvaardigd is verrijkt door toedeling aan hem van het volledige door hem opgebouwde pensioen zonder verevening ter verarming van de vrouw. De verrijking heeft plaatsgevonden onder dwang die de man jegens de vrouw heeft uitgeoefend, wat een onrechtmatige daad oplevert. Ten aanzien van de pensioenverevening doet de vrouw een beroep op vernietiging van de rechtshandeling, te weten het tekenen van het convenant voor wat betreft het deel van de pensioenverevening.
5.12
De man voert gemotiveerd verweer. Hij is van mening dat de rechtbank op juiste gronden de vordering van de vrouw heeft afgewezen.
5.13
Het hof overweegt het volgende. De vrouw voert een aantal gronden aan die ertoe moeten leiden dat het convenant, voor zover dat ziet op de pensioenverevening, moet worden vernietigd. Die gronden heeft de vrouw met feiten en omstandigheden onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de man van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden, ligt het op de weg van de vrouw die feiten en omstandigheden te bewijzen. Zij heeft van die feiten en omstandigheden echter geen (voldoende) gespecificeerd bewijsaanbod gedaan, zodat het hof aan haar stellingen voorbijgaat. De grief faalt.
grief 5 (spaargeld)
5.14
De vrouw stelt in grief 5 dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de vrouw op de man van € 27.750,- heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat zij genoegzaam heeft aangetoond dat de man in totaal € 27.500,- aan spaargeld van de spaarrekening van de vrouw heeft afgeroomd voorafgaand aan de ondertekening van het convenant. De man heeft overboekingen zonder medeweten van de vrouw verricht en vervolgens achtergehouden. Deze gelden moeten alsnog worden verdeeld. Nu de man opzettelijk een deel van de gemeenschap aan de verdeling heeft onttrokken dan wel weggemaakt, verliest/verbeurt de man zijn aandeel. De vrouw is daarom gerechtigd tot het volledige spaarsaldo van € 27.500,-. Ten aanzien van deze spaargelden beroept de vrouw zich op vernietiging van de door de man verrichte handeling/rechtshandeling en de rechtshandeling ten aanzien van het ondertekenen van het convenant wegens dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden.
5.15
De man voert gemotiveerd verweer.
5.16
Het hof is van oordeel dat de grief van de vrouw niet kan slagen. Het hof komt na eigen onderzoek tot hetzelfde oordeel als de rechtbank. De man heeft aangetoond dat hij de na de echtscheiding door hem ontvangen geldbedragen ter hoogte van totaal € 3.500,- aan de vrouw heeft terugbetaald, zodat de vrouw ter zake de overboekingen die op 24 juli 2017 en 26 juli 2017 hebben plaatsgevonden niets van hem te vorderen heeft. De vrouw heeft niet aangetoond dat van de door haar gestelde overboeking op 1 augustus 2017 sprake is geweest, zodat zij ter zake hiervan niets van de man te vorderen heeft.
5.17
Met betrekking tot de gelden die volgens de vrouw vóór de echtscheiding door de man van haar bankrekening zouden zijn afgeroomd, overweegt het hof het volgende. Voorop staat dat partijen op grond van de huwelijksgoederengemeenschap beiden bevoegd waren om over de gelden van de bankrekeningen te beschikken. Voorts acht het hof de overwegingen van de rechtbank in 4.33 (artikelen 3:194 en 3:196 BW) juist en maakt die tot de zijne.
Met betrekking tot het beroep van de vrouw op de algemene vernietigingsgronden is het hof van oordeel dat de vrouw deze na de gemotiveerde betwisting door de man ook in hoger beroep onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij komt dat zij ook geen gespecificeerd bewijsaanbod terzake heeft gedaan, terwijl dat wel op haar weg ligt.
5.18
De vrouw heeft verder een beroep gedaan op onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking. De vrouw heeft deze stelling onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat het hof evenals de rechtbank hieraan voorbij zal gaan. Grief 5 faalt dan ook.
5.19
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1
laat de man toe tot het onder 5.9 vermelde bewijs;
6.2
bepaalt dat, indien de man dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.L. van der Bel, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
6.3
bepaalt dat partijen bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
6.4
bepaalt dat de man het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum 9 augustus 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
6.5
bepaalt dat de man overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
6.6
bepaalt dat de man de stukken als bedoeld in rechtsoverweging 5.9 in het geding dient te brengen en dat de man ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die stukken hebben ontvangen;
6.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.H.A. Moes, J.B. de Groot en M.L. van der Bel en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.