ECLI:NL:GHARL:2022:6137

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
200.298.499/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de beëindiging van een aannemingsovereenkomst voor tuinaanleg en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland. Het geschil betreft werkzaamheden die [geïntimeerde] in opdracht van [appellante] heeft uitgevoerd voor de renovatie van haar tuin. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst opgezegd voordat het werk was afgerond, terwijl [appellante] deze opzegging betwist en zich beroept op tekortkomingen in de uitvoering van het werk. De partijen hebben een bedrag van € 23.000 afgesproken voor de renovatie, waarvan [appellante] al een deel heeft betaald. De kantonrechter had [appellante] veroordeeld tot betaling van een slotfactuur, maar [appellante] heeft hoger beroep ingesteld om deze vordering te betwisten.

Het hof heeft de bezwaren van [appellante] gedeeltelijk gehonoreerd en geoordeeld dat de overeenkomst door [appellante] is opgezegd. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van [geïntimeerde] voor een bedrag van € 4.022,91 toewijsbaar is, maar dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op gederfde inkomsten. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] tot een lager bedrag toegewezen, terwijl het ook heeft bepaald dat [geïntimeerde] moet terugbetalen wat [appellante] ten onrechte heeft betaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.298.499/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8724527)
arrest van 19 juli 2022
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. W. Schellart, die kantoor houdt te Haarlem,
tegen
de vennootschap onder firma
[geïntimeerde] Hoveniers,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[geïntimeerde](mannelijke vorm),
advocaat: mr. J. Holmer, die kantoor houdt te Leek.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, op 25 mei 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het tussenarrest van 22 maart 2022
  • een antwoordakte van [appellante]
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 13 juni 2022 is gehouden
  • de door [appellante] voorafgaand aan de zitting toegezonden productie A7

2.De kern van de zaak

2.1
Dit geschil ziet op werkzaamheden die [geïntimeerde] in opdracht van [appellante] heeft uitgevoerd. Volgens [geïntimeerde] heeft zij de overeenkomst opgezegd voordat het werk was afgerond. [appellante] bestrijdt deze opzegging en beroept zich op diverse tekortkomingen bij de uitvoering van het werk. Bovendien bestrijdt zij de hoogte van een aantal posten waaruit de vordering is opgebouwd. Een en ander heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.1.1
Partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerde] de tuin van [appellante] voor € 23.000 inclusief btw zou renoveren. Op 27 januari 2020 heeft hij daarvoor een eerste factuur van € 6.050 inclusief btw gestuurd (€ 5.000 exclusief btw). Op 28 januari 2020 volgde een tweede factuur ter hoogte van € 8.000 inclusief btw. [appellante] heeft beide facturen betaald.
2.1.2
Op 12 maart 2020 heeft [appellante] in een Whatsapp laten weten dat ze derden naar het werk van [geïntimeerde] heeft laten kijken en dat die zich wild waren geschrokken. Zij schrijft dan dat ze "alles weer opnieuw" moet doen en dat ze er "niet meer zoveel vertrouwen" in heeft. Verder schrijft ze dat ze heeft gehoord dat het metselwerk over twee weken klaar is en dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden dus alvast kan inplannen (Het hof leest: de verdere planning op het metselwerk af te stemmen).
2.1.3
Op 21 maart 2020 laat [appellante] [geïntimeerde] weten dat een ander bedrijf het werk zal afmaken: “
Hi, heb wat minder nieuws... mijn cliënt waarvan ik een huis heb verkocht heeft een bestratingsbedrijf en tuin bedrijf. En het scheelt mij 40%.. we gaan het verrekenen met wat hij mij moet betalen... dus heb besloten dat hij het afgaat maken... sorry..." Een paar dagen later vraagt zij om een factuur voor de geleverde maar nog niet verwerkte stenen. Daarop volgt een slotfactuur ter hoogte van € 9.997,80 inclusief btw voor "Tuinaanleg volgens overzicht". [appellante] heeft deze factuur niet betaald.
2.2
[geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot voldoening van de slotfactuur, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft die hoofdsom toegewezen tot in totaal € 8.952,61, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2020 en proceskosten. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat [appellante] op grond van het bestreden vonnis inmiddels aan hem heeft betaald. Het deel van de vorderingen van [geïntimeerde] dat is afgewezen, staat in hoger beroep niet ter discussie.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal de bezwaren van [appellante] hierna gedeeltelijk honoreren. Die bezwaren zullen thematisch worden besproken. Gevolg is dat het toegewezen bedrag zal worden verminderd en partijen de eigen kosten van het hoger beroep moeten dragen (compensatie van kosten).
De overeenkomst is door [appellante] opgezegd. Daarna heeft [geïntimeerde] ermee ingestemd dat zou worden afgerekend op basis van het geleverde werk en van de geleverde materialen
3.2
[appellante] heeft aangevoerd dat de overeenkomst niet door haar is opgezegd, maar in onderling overleg is beëindigd. Volgens haar blijkt dat uit de brief die de voormalige gemachtigde van [geïntimeerde] haar heeft geschreven. Hij schrijft daarin: “
U heeft aangegeven de werkzaamheden niet langer door cliënte te willen laten verrichten. Cliënte betreurt uw keuze, maar berust daarin. Zij is met u van mening dat niet langer sprake is van een vruchtbare samenwerking. Om die reden hoeven enkel de kosten voor de reeds verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten te worden betaald. Dat is inclusief pallets en stenen die nog bij u staan en eigendom zijn van cliënte".
3.3
Bij de beoordeling van dit standpunt maakt het hof een onderscheid tussen de vraag of is opgezegd en de vraag op welke wijze vervolgens moest worden afgerekend. Wat het eerste betreft: de mededeling van [appellante] dat zij heeft besloten een andere partij het werk af te laten maken, kan niet anders worden begrepen dan als een opzegging. Niets van wat zij hierover verder heeft aangevoerd, wijst in een andere richting. Ter zitting heeft [appellante] dat ook onderkend. Zij heeft de overeenkomst dus opgezegd. Aan het standpunt dat de overeenkomst door [appellante] is ontbonden, komt het hof niet meer toe.
3.4
Wat het tweede betreft: zoals de rechtbank ook al heeft overwogen, brengt deze opzegging in beginsel mee dat de aanneemsom verschuldigd blijft - ook het eventuele meerwerk - minus de besparingen aan de kant van de aannemer. Partijen kunnen echter iets anders afspreken, en naar het oordeel van het hof is dat hier gebeurd. De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft immers na de opzegging ingestemd met een minder vergaande financiële afwikkeling. Die komt erop neer dat niet de gehele aanneemsom (minus besparingen) hoefde te worden voldaan, maar slechts de reeds verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten. Daarbij is geen aanspraak gemaakt op gederfde inkomsten - waarover hierna meer. De in het standpunt van [appellante] besloten liggende aanname dat zij dit aanbod van [geïntimeerde] stilzwijgend heeft aanvaard, is niet bestreden. Iets anders is dat zij de op deze afspraak gebaseerde factuur op onderdelen heeft bestreden. Dat verweer wordt hierna besproken.
De toewijsbare vordering van [geïntimeerde] beloopt in totaal € 4.022,91
3.5
De vordering van [geïntimeerde] is opgebouwd uit de volgende posten.
- Uitgevoerd werk op grond van de overeenkomst (€ 3.147,18)
3.6
[appellante] bestrijdt dit onderdeel van de vordering: de eerste twee facturen hadden volgens afspraak betrekking op het tot dat moment verrichte werk, en tot aan de opzegging zijn daarna (na 28 januari 2020) geen werkzaamheden meer verricht. Het totaal van de betaalde facturen ad € 14.050 overstijgt zelfs ruim de waarde van het geleverde werk. [geïntimeerde] moest immers nog drie van de vier terrassen aanleggen. Het hof verwerpt dit verweer en licht dat hierna toe.
3.7
Dat partijen hebben afgesproken dat tussentijdse facturen uitsluitend betrekking zouden hebben op werk dat al was verricht, is niet onderbouwd. Bij de eisen die aan deze onderbouwing kunnen worden gesteld, is met name van belang dat in de offerte is opgemerkt dat voorschotten konden worden gefactureerd. Dat lijkt met de eerste factuur ook te zijn gebeurd. Anders dan in de tweede worden daar immers geen werkzaamheden in gespecificeerd, en het gaat netto om een afgerond bedrag (€ 5.000). In de tweede factuur zijn slechts de kosten voor het straten en het leveren en aanbrengen van hagen in rekening gebracht. Dat is echter niet het enige werk dat is verricht. Dat de tot aan 28 januari 2020 in rekening gebrachte bedragen de totale waarde van het geleverde werk zouden overstijgen, is niet onderbouwd.
- Het maken van een hoekje grind (meerwerk: € 331,23)
3.8
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellante] grind (split) aangebracht om het zicht op en van de rijweg niet te belemmeren. Hij heeft voor materiaal en manuren € 331,23 gerekend. Volgens [appellante] echter, heeft [geïntimeerde] grind gebruikt dat al in de tuin aanwezig was. Dit werk was bovendien in de offerte verdisconteerd (het aanleggen van paden en terrassen).
3.9
[geïntimeerde] erkent dat een gedeelte van het reeds aanwezige split is verplaatst. Een groot deel daarvan kon echter niet worden hergebruikt. Daarom heeft [geïntimeerde] in overleg met [appellante] split aangevuld met materiaal uit eigen voorraad en dat in rekening gebracht. Hij heeft niet afzonderlijk split hoeven in te kopen, en kan daarvoor daarom ook geen inkoopfactuur overleggen. [geïntimeerde] betwist verder dat deze werkzaamheden en de kosten ervan uit de offerte volgen. Het hof volgt hem daarin, en acht de vordering voor het overige afdoende onderbouwd en door [appellante] onvoldoende bestreden.
- Het ruimen van de bestrating (meerwerk: € 544,50)
3.1
[appellante] zou zelf zorgen voor verwijdering van de oude bestrating. Volgens [geïntimeerde] is echter niet alle bestrating verwijderd en was hij genoodzaakt dit zelf te doen. Daarvoor heeft hij € 544,50 gerekend. [appellante] bestrijdt dat. Volgens haar heeft [geïntimeerde] bij wijze van vriendendienst het nog niet weggegooide puin met een kraan in de puincontainer geschept.
3.11
Dit laatste staat niet ter discussie, maar de betreden post ziet daar niet op. Volgens [geïntimeerde] lagen op het terrein ook nog losse stenen verspreid die stuk waren en niet konden worden hergebruikt of door [appellante] verkocht. Hij heeft die resten moeten opruimen. Dat werk heeft hij in rekening gebracht. Deze lezing heeft [appellante] vervolgens op haar beurt onvoldoende weersproken. Op de foto waar zij haar verweer op baseert, zijn ook geen stenen te zien, maar blokken die kennelijk rondom de borders lagen. Die heeft [geïntimeerde] inderdaad kosteloos verwijderd.
- Geleverde materialen (€ 2.209,70)
3.12
[appellante] erkent dat zij voor geleverde stenen moet betalen, maar heeft ‘bij gebrek aan wetenschap’ de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. Dat was aanleiding voor [geïntimeerde] tot het overleggen van een kopie van de inkoopfacturen die aan dit onderdeel van de vordering ten grondslag liggen. Hiermee is de vordering volgens [appellante] echter nog steeds onvoldoende onderbouwd, omdat een deel van deze materialen al door betaling van de eerste twee facturen was voldaan.
3.13
Dit verweer treft doel. Vast staat dat een deel van de stenen is verwerkt. Met de tweede factuur zijn die niet in rekening gebracht, maar [geïntimeerde] heeft niet duidelijk gemaakt of - en zo ja, in hoeverre - de betaling van de eerste (voorschot)factuur in mindering is
gebracht op deze kosten. Daarmee schiet hij in de onderbouwing van deze post tekort.
- Inkomstenderving (€ 2.720)
3.14
[geïntimeerde] vordert gemiste inkomsten omdat hij door de opzegging een aantal mandagen die hij al had ingepland niet meer ergens anders heeft kunnen invullen. Een dergelijke schadepost is onverenigbaar met de regel dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op de aanneemsom minus bespaarde kosten. Voor zover deze post zo moet worden opgevat dat in zoverre geen sprake is geweest van besparing, omdat de uren niet elders konden worden ingezet, is deze post ook niet toewijsbaar. Die ziet immers hoe dan ook op niet uitgevoerd werk, en [geïntimeerde] heeft zijn aanspraak juist beperkt tot het werk dat al wel was uitgevoerd (zie hiervoor onder 3.4).
[appellante] kan geen schade met deze vordering verrekenen
3.15
[appellante] heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] ten tijde van de opzegging had laten weten dat hij niet tot herstel van de door haar geconstateerde gebreken zou overgaan en daarom zonder ingebrekestelling in verzuim was komen te verkeren. Het hof zal hierna de verwijten bespreken die [appellante] aan het adres van [geïntimeerde] maakt. De conclusie zal zijn dat de schade in alle opzichten onvoldoende is onderbouwd. Bovendien is de schade steeds gemotiveerd weersproken. Daardoor is de gegrondheid ervan niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Ook dat staat aan het beroep op verrekening in de weg (artikel 6:136 BW).
- De bestrating
3.16
Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] bestrating ten onrechte boven de raamdorpelstenen en ventilatieroosters van de kelder geplaatst, zonder dat daarbij drainage is aangelegd. Zij was daardoor genoodzaakt het terras (met drainage) door een derde opnieuw te laten aanleggen. Het hof zal niet ingaan op de vraag of dit verwijt terecht is (wat [geïntimeerde] bestrijdt), omdat [geïntimeerde] niet in verzuim is gekomen. Om die reden kan [appellante] geen schade vorderen. In weerwil van wat er in de memorie van grieven over is aangevoerd, heeft zij op de zitting namelijk erkend dat [geïntimeerde] heeft aangeboden het straatwerk te herstellen en dat zij hem daar niet de gelegenheid toe heeft gegeven. Door dit ‘crediteursverzuim’ kon [geïntimeerde] niet van zijn kant in verzuim komen. Daaraan voegt het hof toe dat ook van de gepretendeerde schade weinig is overgebleven: in de memorie van grieven is aangevoerd dat de kelder door deze fout is overgelopen en dat daardoor kortsluiting is ontstaan en, als gevolg daarvan, schade aan diverse elektrische apparaten. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd opgemerkt dat dit alleen heeft geleid tot kosten voor de vervanging van enkele vloerlampen. Die kosten zijn overigens niet gespecificeerd.
- De heg
3.17
Ter afscheiding van haar erf en ten behoeve van haar privacy wilde [appellante] een volle heg aan de rand van haar tuin laten aanleggen. De door [geïntimeerde] geleverde en geplaatste struiken voorzien naar zij zegt niet in deze functies: het zou ook niet gaan om de bomen die zij had besteld. Wat wel is geleverd, is kaal, niet goed gepoot, en er kan gemakkelijk doorheen worden gekeken. Het hof volgt [appellante] hierin evenmin: door een foto die [geïntimeerde] heeft ingebracht en op grond van de op de zitting gevoerde discussie is duidelijk dat [geïntimeerde] heeft geleverd wat [appellante] heeft besteld, dat die struiken deugdelijk door [geïntimeerde] zijn gepoot, dat ze niet kaal zijn, en dat het om jonge aanplant gaat. Er gaat geruime tijd overheen voordat sprake is van de door [appellante] gewenste gesloten haag. Dat laatste maakt de verrichte werkzaakheden of
de geleverde struiken echter niet ondeugdelijk. [geïntimeerde] heeft zich er immers niet toe verplicht terstond het gewenste eindresultaat tot stand te brengen.
- Het gras
3.18
[geïntimeerde] zou graszoden hebben vernield. Die schade beweert [appellante] voor € 3.980,- te hebben moeten herstellen. Dit standpunt is op geen enkele wijze onderbouwd en wordt om die reden verworpen.
- Het ondergrondse afwateringssysteem
3.19
[appellante] heeft aangevoerd dat zich onder de oude bestrating een afwateringssysteem bevond dat er ook voor zorgde dat de bestrating in de winter niet bevroor. Dit systeem zou door [geïntimeerde] zijn verwijderd, zonder dat hij een nieuw systeem heeft teruggeplaatst. Hij heeft het bestaande systeem althans niet opnieuw aangesloten.
Het hof stelt vast dat het dossier geen concrete aanwijzing biedt voor de aanwezigheid van een dergelijk systeem. Wat [appellante] erover heeft opgemerkt, heeft zij blijkens het whapsappcontact met [geïntimeerde] en haar uitlatingen op de zitting uitsluitend gebaseerd op opmerkingen van haar buren. Toen [geïntimeerde] haar meedeelde dat hij bij het graven niets was tegengekomen, reageerde zij enkel met de opmerking “Okey” en ”Apart”. Elke verdere onderbouwing ontbreekt. Ter zitting heeft [appellante] bovendien opgemerkt dat zij er uiteindelijk van is uitgegaan dat een dergelijk afwateringssysteem er niet heeft gelegen.
- De regenpijpen
3.2
[geïntimeerde] zou bij het aantrillen van de grond regenpijpen hebben vernield. Hij heeft dat bestreden, en op de zitting heeft [appellante] erkend dat ook voor haar onduidelijk is of de schade die aan de regenpijpen is geconstateerd door [geïntimeerde] is veroorzaakt. Deze schadepost is daarmee evenmin van een deugdelijke onderbouwing voorzien.
De conclusie
3.21
De bezwaren die tegen het vonnis zijn aangevoerd (de grieven) zijn deels wel en deels niet terecht. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] toewijzen tot een hoofdsom van € 4.022,91 (3.147,18 + 331,23 + 544,50). Dat leidt tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis. De kostenveroordeling van de rechtbank blijft daarbij wel in stand. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellante] ten onrechte op grond van het bestreden vonnis heeft voldaan. In het hoger beroep zullen beide partijen de eigen kosten moeten dragen omdat ze allebei deels in het (on)gelijk zijn gesteld.

4.De beslissing

1. vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Groningen van 25 mei 2021 voor zover dat onder 5.1 is gewezen en neemt de volgende beslissing:
2. veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 4.022,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
3. veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellante] van wat zij ten onrechte ter uitvoering van het genoemde vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2021;
4. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5. bekrachtigt het genoemde vonnis voor het overige;
6. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep moet dragen;
7. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, I. Tubben en O.E. Mulder, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.