ECLI:NL:GHARL:2022:6087

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
200.297.773/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling co-ouderschapsregeling ondanks extra reistijd voor het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2018, van ouders die in april 2016 in Marokko zijn gehuwd. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verweerster in het incidenteel hoger beroep, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 9 juni 2021 bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zou hebben, met een zorgregeling waarbij het kind om de twee weken bij de vader verbleef. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar een week-om-week regeling, terwijl de moeder bezwaar maakte tegen de reistijd die deze regeling met zich meebracht.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om samen te werken en dat de communicatie tussen hen over het algemeen goed verloopt. Ondanks de bezwaren van de moeder over de reistijd, heeft het hof geoordeeld dat een week-om-week regeling in het belang van het kind is, omdat dit zorgt voor een gelijkwaardige verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, met de ouder die verantwoordelijk is voor het halen en brengen van het kind.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van een co-ouderschapsregeling en de noodzaak voor ouders om samen te werken in het belang van hun kind. De ouders zijn in staat gebleken om hun meningsverschillen op te lossen en hebben een goede band met hun kind opgebouwd, wat bijdraagt aan de ontwikkeling en het welzijn van het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.773/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 171886)
beschikking van 7 juli 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.D. Postma te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Holland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 20 juli 2021;
- een journaalbericht namens de vader van 9 augustus 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 7 september 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- een brief van de gecertificeerde instelling Stichting Nidos (de GI) van 18 oktober 2021;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht namens de vader van 31 mei 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI was [naam1] als informant aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn in april 2016 in [plaats1] (Marokko) gehuwd. De vader heeft de
Nederlandse nationaliteit. De moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
Vanaf december 2019 tot augustus 2020 heeft [de minderjarige] (grotendeels zonder zijn ouders) in Marokko verbleven.
3.4
Bij beschikking van 17 juni 2020 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot
17 september 2020. Bij beschikking van 3 september 2020 is [de minderjarige] (definitief) onder toezicht
gesteld tot 3 september 2021. De ondertoezichtstelling is nadien verlengd.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 9 juni 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover hier van belang, bepaald dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben. Daarnaast heeft de rechtbank de volgende regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige] bepaald:
  • eens in de twee weken verblijft [de minderjarige] van vrijdag 11.00 uur tot woensdag 17.00 uur bij de vader;
  • de vakanties worden in onderling overleg gelijkelijk verdeeld maar [de minderjarige] zal tot zijn vierde verjaardag nog niet gedurende drie weken aaneengesloten van de moeder gescheiden zijn.
3.6
De echtscheiding is op 9 augustus 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
9 juni 2021. Deze grief ziet op de vastgestelde zorgregeling.
De vader verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, wat betreft de beslissingen daarin opgenomen ten aanzien van de zorgregeling te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zorgregeling zo vast te stellen dat dit een week-om-weekregeling wordt, waarbij [de minderjarige] de ene week van vrijdagmiddag 17.00 uur bij de vader verblijft en de andere week vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur bij de moeder, waarbij de partij waar [de minderjarige] alsdan zal verblijven verantwoordelijk is voor het halen, dan wel een in goede justitie te bepalen beslissing te nemen.
4.3
De moeder is op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen.
De grief ziet op de vastgestelde zorgregeling en meer specifiek op de reistijd die gepaard gaat met de uitvoering daarvan.
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald
dat [de minderjarige] eens in de twee weken van vrijdag 11:00 uur tot woensdag 17:00 uur bij de vader verblijft, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag tot maandagochtend en eenmaal per twee weken van woensdag na school tot donderdagochtend bij de vader zal zijn, en waarbij de ouder waar [de minderjarige] verblijft hem naar de andere ouder c.q. school brengt. Kosten rechtens.
4.4
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grief van de moeder in het incidenteel hoger beroep af te wijzen door haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit beroep en deze grief af te wijzen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
5.2
De vader heeft zich in hoger beroep -kort gezegd- op het standpunt gesteld dat een zorgregeling waarbij [de minderjarige] de ene week bij hem verblijft en de andere week bij de moeder, tegemoet komt aan het uitgangspunt dat ouders een gelijkwaardige positie hebben in de verzorging en opvoeding van kinderen en voor alle betrokkenen rust en duidelijkheid zal opleveren. Volgens de moeder verloopt de onderlinge communicatie en samenwerking tussen partijen moeizaam en bestaan er praktische belemmeringen (de reistijd voor [de minderjarige] ) voor een co-ouderschapsregeling. De moeder stelt dat een beperktere zorgregeling daarom in het belang van [de minderjarige] is.
5.3
Het hof stelt voorop dat voor het slagen van een co-ouderschapsregeling is vereist dat de ouders ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op één lijn zitten. In ieder geval dienen de ouders in staat te zijn hun eventuele meningsverschillen ten aanzien van de opvoeding en verzorging door middel van gesprekken op te lossen dan wel te overbruggen.
5.4
Uit het verslag van Nidos van 19 mei 2022 is naar voren gekomen dat de ouders, in het kader van de ondertoezichtstelling, periodiek gesprekken hebben gevoerd met de GI en dat beide ouders hebben aangegeven dat de communicatie over het algemeen goed en positief verloopt. De ouders zijn in staat om via apps of telefonisch met elkaar te communiceren over praktische zaken rondom [de minderjarige] . Ook gaan zij samen naar afspraken, zoals een rondleiding op de basisschool. Ouders hebben hiervoor niet tot nauwelijks nog bemiddeling van de gezinsvoogd of cultureel mediator nodig. Zo waren de ouders -toen zij gelijktijdig (afzonderlijk van elkaar) in Marokko op vakantie waren- in staat om zelfstandig met elkaar te communiceren en onderling de overdracht van [de minderjarige] te organiseren en vorm te geven. Ook vindt de overdracht in de thuissituaties -na langdurig begeleid te zijn door de gezinsvoogd- nu al geruime tijd zonder begeleiding plaats. Verder stellen de ouders elkaar, indien er bijzonderheden zijn, zoals ziekte of doktersbezoek van [de minderjarige] , op de hoogte. De moeder heeft tijdens de gesprekken met de gezinsvoogd aangegeven dat [de minderjarige] een hele goede band met de vader heeft en dat ze daar blij om is. De vader geeft aan dat hij vertrouwen heeft in de moeder. Er zijn bij beide ouders geen zorgen over de opvoedingssituatie en er is vanuit beide ouders veel affectie en een adequate opvoeding. Verder ontwikkelt [de minderjarige] zich op dit moment positief en leeftijdsadequaat. [de minderjarige] heeft enorme sprongen gemaakt in zijn taalontwikkeling. Dit heeft hem veel moeite en tijd gekost, omdat hij de banden met zijn ouders (nadat hij een periode alleen in Marokko heeft verbleven) opnieuw moest opbouwen. [de minderjarige] is na terugkomst in Nederland bij de moeder (in een 24-uurssetting) geplaatst. Er is sindsdien ruim de tijd genomen voor een uiterst zorgvuldige opbouw van de omgangsmomenten van [de minderjarige] met zijn vader. De vader is hiervoor een lange periode elke week naar [naam2] in [plaats2] gekomen om de omgang steeds verder uit te breiden. Tijdens dit proces heeft [de minderjarige] een goede band opgebouwd met beide ouders en ook met zijn broers en zussen (vaderszijde). Dit zijn voor hem belangrijke hechtingsfiguren geworden. [de minderjarige] is sterker geworden en begrijpt inmiddels dat hij van de ene naar de andere ouder gaat. [de minderjarige] heeft in beide systemen (zowel in dat van de vader in [woonplaats1] als dat van de moeder in [woonplaats2] ) banden opgebouwd die voor hem erg belangrijk zijn. Omdat die banden gewaarborgd dienen te worden vanuit gelijkwaardig ouderschap, met beide ouders als essentiële hechtingsfiguren, heeft Nidos een week-om-week regeling geadviseerd.
5.5
Het hof acht de door de GI voorgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij de zorg voor [de minderjarige] tussen de ouders gelijkelijk wordt verdeeld door een week-op- week-af regeling, passend en in het belang van [de minderjarige] . Uit het voorgaande blijkt dat de communicatie tussen de ouders, anders dan hetgeen de moeder hierover heeft aangevoerd, doorgaans goed verloopt. In ieder geval zijn de ouders in staat gebleken om verschillende zaken die de zorg en opvoeding van [de minderjarige] betreffen met elkaar te bespreken en hierover afspraken te maken. Het hof heeft bij zijn beslissing, naast het voorgaande, in aanmerking genomen dat een week-op-week-af regeling duidelijkheid schept voor alle betrokkenen en met name ook voor [de minderjarige] . Door een gelijke verdeling ontstaat er voor [de minderjarige] rust. Hij hoeft niet te kiezen tussen ouders en heeft evenveel tijd met beide ouders waardoor er minder snel sprake zal zijn van een loyaliteitsconflict. Zoals de GI heeft aangegeven was het ook de bedoeling van de ouders om de huidige zorgregeling verder uit te breiden naar een week-
op-week-af regeling. [de minderjarige] is zelfs onder die voorwaarde teruggekeerd uit Marokko.
Een dergelijke regeling hebben de ouders destijds -tijdens verschillende gesprekken onder leiding van een cultureel mediator- afgesproken. Er is veel tijd en energie gestoken in de opbouw van de zorgregeling. De moeder heeft nooit bij Nidos aangegeven dat zij het niet eens zou zijn met een co-ouderschapsregeling. Dat de moeder, zoals zij nu (pas) aanvoert,
de reistijd voor [de minderjarige] van de vader (vanuit [woonplaats1] ) naar de basisschool (in [woonplaats2] ) te belastend voor [de minderjarige] vindt, vormt geen reden om de eerder overeengekomen zorgregeling te wijzigen. Het hof merkt hierbij op dat het, ondanks het advies van de GI om dichterbij [woonplaats1] te gaan wonen, de keuze van de moeder was om in [woonplaats2] te gaan wonen. [de minderjarige] reist inmiddels geruime tijd heen en weer in het kader van zorgregeling, aanvankelijk van [plaats2] naar [woonplaats1] en momenteel van [woonplaats2] naar [woonplaats1] , en hij lijkt hiervan geen last te ondervinden. Volgens de GI en de vader is [de minderjarige] het gewend om vervoerd te worden in de auto en vindt hij dit ook leuk. Hoewel het hof onderkent dat de extra reistijd die [de minderjarige] zal hebben als hij naar de basisschool gaat niet ideaal is, is dit naar
het oordeel van het hof niet onoverkomelijk. Gelet op het belang van een gelijkwaardige verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor [de minderjarige] , zoals hiervoor uiteengezet, komt de eerder afgesproken week-op-week-af regeling daaraan meer tegemoet dan de door de moeder in haar incidenteel hoger beroep voorgestelde zorgregeling. Het hof merkt nog op dat [de minderjarige] bij die regeling, anders dan de moeder stelt, beduidend minder bij de vader zou zijn.
5.6
Alles afwegende, zal het hof, in aansluiting bij het verzoek van de vader en het advies van de GI, een zorgregeling vaststellen waarbij [de minderjarige] de ene week vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur bij de vader verblijft en de andere week vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur bij de moeder, waarbij de ouder waar [de minderjarige] zal verblijven verantwoordelijk is voor het halen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat ook alle afspraken omtrent het halen en brengen
van [de minderjarige] , als ook de wijze waarop dit gebeurt, al door de ouders samen waren gemaakt.
In overleg met de GI is besloten dat de vader niet meer alleen brengt en haalt, maar dat de moeder [de minderjarige] zal gaan ophalen uit [woonplaats1] . Verder is het toegestaan dat de broer of zus van [de minderjarige] hem ophaalt, omdat zij ook belangrijke hechtingsfiguren voor hem zijn geworden. Er zijn geen signalen dat dit belastend is voor [de minderjarige] . De vakantieregeling, zoals door de rechtbank is vastgesteld blijft gelden want deze regeling is niet ter beoordeling aan het hof voorgelegd. De ouders dienen daarom de vakanties in onderling overleg gelijkelijk te verdelen op de wijze zoals door de rechtbank bepaald.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief van de vader, zodat het hof
de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de daarin vastgestelde (reguliere) zorgregeling betreft en in zoverre zal beslissen als volgt. De grief van de moeder faalt. Het door de moeder in haar incidenteel hoger beroep verzochte, zal dan ook worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 juni 2021, voor zover het de daarin vastgestelde (reguliere) zorgregeling betreft vanaf heden en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt met ingang van heden de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders als volgt vast: [de minderjarige] verblijft de ene week vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur bij de vader en de andere week vanaf vrijdagmiddag 17.00 uur bij de moeder, waarbij de ouder waar [de minderjarige] zal verblijven verantwoordelijk is voor het halen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, M.A.F. Veenstra en
B.J. Voerman, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 7 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.