In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, geboren in 2018, van ouders die in april 2016 in Marokko zijn gehuwd. De vader, verzoeker in hoger beroep, en de moeder, verweerster in het incidenteel hoger beroep, hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind. De rechtbank Noord-Nederland had eerder op 9 juni 2021 bepaald dat het kind zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zou hebben, met een zorgregeling waarbij het kind om de twee weken bij de vader verbleef. De vader verzocht het hof om deze regeling te wijzigen naar een week-om-week regeling, terwijl de moeder bezwaar maakte tegen de reistijd die deze regeling met zich meebracht.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om samen te werken en dat de communicatie tussen hen over het algemeen goed verloopt. Ondanks de bezwaren van de moeder over de reistijd, heeft het hof geoordeeld dat een week-om-week regeling in het belang van het kind is, omdat dit zorgt voor een gelijkwaardige verdeling van zorg- en opvoedingstaken. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft, met de ouder die verantwoordelijk is voor het halen en brengen van het kind.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van een co-ouderschapsregeling en de noodzaak voor ouders om samen te werken in het belang van hun kind. De ouders zijn in staat gebleken om hun meningsverschillen op te lossen en hebben een goede band met hun kind opgebouwd, wat bijdraagt aan de ontwikkeling en het welzijn van het kind.