ECLI:NL:GHARL:2022:6069

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
P21/162
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege van een terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2021, waarbij de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde met twee jaar werd verlengd. De terbeschikkinggestelde, die verblijft in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, heeft verzocht om de mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege te onderzoeken. Tijdens de zitting op 23 juni 2022 zijn de advocaat-generaal en de raadsman van de terbeschikkinggestelde gehoord. Het hof heeft diverse rapportages en adviezen van deskundigen in overweging genomen, waaronder die van psycholoog J.M. Oudejans en psychiater H.L.C. Morre. Oudejans concludeert dat er voldoende mogelijkheden zijn voor resocialisatie en dat de terbeschikkinggestelde gemotiveerd is om de behandeling buiten de kliniek voort te zetten. Morre daarentegen adviseert om de terbeschikkingstelling te verlengen, gezien de risico's die de terbeschikkinggestelde met zich meebrengt. Het hof oordeelt dat de terbeschikkinggestelde niet in staat is gebleken om samen te werken met hulpverleners en dat er onvoldoende vertrouwen is in zijn vermogen om zich aan voorwaarden te houden. Het verzoek tot voorwaardelijke beëindiging wordt afgewezen, evenals het verzoek tot onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank met aanvulling van gronden.

Uitspraak

TBS P21/162
Beslissing van 7 juli 2022
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
verblijvende in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) [naam FPC]
,
verder te noemen terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2021. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren.
Het hof heeft gelet op de stukken waarop de rechtbank haar beslissing heeft gebaseerd en daarnaast onder meer op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 19 april 2021 waarbij de terbeschikkinggestelde beroep heeft ingesteld;
- de e-mail van de raadsman van 28 juli 2021 met als bijlage de brief van het Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg (LAP) d.d. 4 mei 2021 en de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 29 juni 2021;
- de aanvullende informatie van de Oostvaarderskliniek van 28 juli 2021, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 25 februari tot en met 26 juli 2021;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 29 juli 2021;
- de Pro Justitiarapportages van 18 oktober 2021 (psycholoog J.M. Oudejans) en van 7 augustus 2021 (psychiater R.A. Graaff);
- de aanvullende informatie van de Oostvaarderskliniek van 21 oktober 2021;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 28 oktober 2021;
- de reactie van de Oostvaarderskliniek op de Pro Justitiarapportages van 28 oktober 2021;
- het advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg van 21 november 2021;
- een e-mail van de Dienst Justitiële Inrichtingen van 25 november 2021;
- het verlengingsadvies van de Oostvaarderskliniek van 22 januari 2022, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van 24 november 2020 tot en met 11 januari 2022;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 27 januari 2022;
- de brief van de Divisie Individuele Zaken van 28 januari 2022;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 31 maart 2022;
- de Pro Justitiarapportage van 11 juni 2022 (psychiater H.L.C. Morre)
- een e-mail van de raadsman van 22 juni 2022, met daarbij gevoegd een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 oktober 2015, een rapportage opgemaakt voor de Rooyse Wissel van 6 februari 2013, een artikel met betrekking tot de angstcultuur van medewerkers van de Oostvaarderskliniek en een brief van de terbeschikkinggestelde gericht aan de leden van het hof.
Het hof heeft ter zitting van 23 juni 2022 gehoord de advocaat-generaal mr. R.J.A. Segerink en de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht.
Het hof heeft ter zitting tevens gehoord:
- psychiater H.L.C. Morre;
- psycholoog J.M. Oudejans;
- psycholoog L. Zwanenburg-Vonk.

Overwegingen:

Het procesverloop in beroep
Na het instellen van het beroep is deze zaak behandeld op de zitting van het hof van 29 juli 2021. De terbeschikkinggestelde is toen niet verschenen, omdat naar zijn mening de zaak niet kon worden behandeld voordat twee Pro Justitiarapportages waren afgerond tere beantwoording van de vraag of de terbeschikkinggestelde diende te worden geplaatst in een instelling voor Langdurige Forensische Psychiatrische Zorg (LFPZ).
Uit het rapport van psychiater R.A. Graaff van 7 augustus 2021 bleek dat de terbeschikkinggestelde zijn medewerking aan het onderzoek had geweigerd. Het rapport vermeldt dat de oorspronkelijk benoemde mederapporteur psycholoog P.E. Geurkink zich op verzoek van de advocaat van de terbeschikkinggestelde heeft teruggetrokken. De daarna benoemde psycholoog kon de opdracht wegens ziekte niet uitvoeren. In juli 2021 is toen psycholoog B. van Giessen benoemd. Het hof stelt vast da ook deze psycholoog geen rapport heeft opgesteld. Psychiater Graaff relateert in zijn rapport dat de advocaat van de terbeschikkinggestelde hem telefonisch mededeelde dat hij zich nadrukkelijk heeft ingespannen om specifieke rapporteurs te laten benoemen om het onderzoek uit te voeren. De advocaat veronderstelde dat de door hem voorgestelde psycholoog zich niet kon verenigen met het longstay-systeem en dat hij daarom een grotere kans inschatte op een voor betrokkene gunstig advies. De twijfel over de uitkomst van het onderzoek van psychiater Graaff vormde een reden de weigering tot medewerking van de terbeschikkinggestelde aan het onderzoek te ondersteunen.
Op de zitting van het gerechtshof van 28 oktober 2021 heeft de advocaat van de terbeschikkinggestelde bevestigd dat hij zich heeft ingespannen voor de benoeming van specifieke deskundigen.
Op die zitting heeft het hof vastgesteld dat visie van de kliniek een geheel andere was dan die van psycholoog Oudejans. Het hof achtte het daarom nodig dat alsnog door een onafhankelijke psychiater zou worden gerapporteerd. De terbeschikkinggestelde verklaarde daaraan te willen meewerken. Het hof heeft vervolgens de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris om een deskundige te benoemen en te laten rapporteren.
Nadat de eerste voorgedragen psychiater niet bleek vrij te staan, heeft de terbeschikkinggestelde geweigerd mee te werken aan een onderzoek door psychiater H.A. Gerritsen, omdat deze in 2017 al eens over de terbeschikkinggestelde had gerapporteerd. Ook de volgende twee voorgedragen psychiaters bleken niet vrij te staan, waarna ten slotte psychiater H.L.C. Morre het onderzoek heeft uitgevoerd.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de lange duur van de behandeling van het beroep deels het gevolg is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, maar voor het grootste deel voor rekening komt van de opstelling van de verdediging.
Het advies van de externe deskundigen
Psycholoog J.M. Oudejans is in zijn rapportage tot de conclusie gekomen dat er geen gronden zijn om de aanvraag van de kliniek voor het toekennen van de LFPZ-status te ondersteunen. Op grond van een hoogstens matig risico op lange termijn zijn er ruim voldoende mogelijkheden om de terbeschikkinggestelde verder te begeleiden en te behandelen, in de vorm van een voortvarend resocialisatietraject in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging. Daarbij overweegt hij dat de terbeschikkinggestelde, ook bij een onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel, pas op de lange termijn in de gevarenzone kan komen en dat er daarom ruim voldoende mogelijkheden zijn om bij zorgwekkende signalen en ontwikkelingen tijdig in te grijpen. Continuering van de klinische behandeling zal een louter contraproductief effect hebben, in de zin van demoralisatie en demotivatie, onoverzichtelijke conflictueuze dynamiek en toenemend verzet. De terbeschikkinggestelde is gemotiveerd om de behandeling en begeleiding buiten voort te zetten en bereid en in staat is om zich te committeren aan de voorwaarden, ook als die inhouden een poliklinische of ambulante psychotherapeutische behandeling. De risico’s van zowel een terugval in een conflictueuze relatie met een kwetsbare partner als een terugval in een criminele, antisociale levensstijl, kunnen binnen dit juridisch kader goed afgedekt en tot aanvaardbare proporties teruggebracht worden. Met een ambulante behandeling en begeleiding wordt de conflictueuze dynamiek zoals die zich de afgelopen jaren binnen een klinische setting heeft voorgedaan, voorkomen, althans getemperd, aangezien de terbeschikkinggesteldes intense verlangen naar autonomie in een ambulante setting minder gefrustreerd wordt en de kans dat hij zich gekleineerd voelt aanzienlijk kleiner is. Een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging biedt voldoende mogelijkheden om de terbeschikkinggestelde (zo nodig langdurig) te begeleiden en ook voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid. Wat betreft de aard van een behandeling/begeleiding in het kader van een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging kan primair worden gedacht aan een poliklinische, psychotherapeutische behandeling en begeleiding door de reclassering op het vlak van wonen, werk en dagbesteding.
Psycholoog Oudejans heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd en toegelicht dat hij de tijd heeft genomen om de gelaagdheid van de persoonlijkheid van de terbeschikkinggestelde te beoordelen. De psychopathologie van de terbeschikkinggestelde speelt met name een rol binnen de partnerrelaties. Oudejans acht de risico’s buiten de intieme partnerrelatie niet groot. Er hebben ook geen fysiek gewelddadige incidenten plaatsgevonden in de verschillende klinieken. De terbeschikkinggestelde is in staat hulp te accepteren en hij staat open voor coaching of begeleiding. In het kader van voorwaardelijke beëindiging kan er structuur worden geboden en kunnen eventuele relaties worden gemonitord.
Psychiater H.L.C. Morre heeft in zijn rapportage geadviseerd om de terbeschikkingstelling met twee jaren te verlengen, het bevel tot verpleging van overheidswege te laten voortbestaan en de LFPZ-status aan terbeschikkinggestelde toe te kennen. Morre verschilt niet van mening met Oudejans over het feit dat er bij de terbeschikkinggestelde een antisociale persoonlijkheidsstoornis bestaat. Morre komt niet tot een separate narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar gelet op de uitkomst van de PCL-R is hij van mening dat er bij de terbeschikkinggestelde wel degelijk mag en kan worden gesproken van psychopathie, zij het niet in die mate waarin de kliniek psychopathie aanwezig acht. Het is zo dat persoonlijkheidsstoornissen in het algemeen milder worden wanneer de terbeschikkinggestelde ouder wordt, maar het tweede argument dat Oudejans benoemt, te weten dat de persoonlijkheidsstoornis milder is geworden door het effect van de jarenlange behandeling in verschillende klinieken betwijfelt Morre. Er heeft in de afgelopen zestien jaar nauwelijks een behandeling plaatsgevonden en de psychopathologie zoals nu bij de terbeschikkinggestelde aanwezig is, is in essentie gelijk aan de psychopathologie die er was in 2001/2002. Morre vraagt zich ten zeerste af of de terbeschikkinggestelde meer inzicht heeft gekregen in zijn eigen kwetsbaarheid in relaties en of dit daadwerkelijk heeft geleid tot een afname van agressiviteit, impulsiviteit, krenkbaarheid en antisociale oriëntatie. Tot nu toe is binnen vier klinieken een poging gedaan om de terbeschikkinggestelde te behandelen maar binnen geen van de klinieken is het tot de vestiging van een therapeutische relatie gekomen. Binnen de klinieken was altijd sprake van een hoog beveiligingsniveau en zelfs binnen dit hoge beveiligingsniveau kwam het bij herhaling tot incidenten. Morre acht het dan ook te risicovol om nu over te gaan op een uitbreiding van vrijheden, op “ambulantisering” van de terbeschikkinggestelde en op een verblijf van de terbeschikkinggestelde in een forensische beschermde woonvorm binnen het kader van een voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging. Morre is ervan overtuigd dat een dergelijk traject snel spaak zal lopen. De terbeschikkinggestelde dient te verblijven in een hoog beveiligde, klinische setting waarbinnen weinig behandeldruk op hem zal rusten, zoals een longstay afdeling van een FPC. Daarbij is het niet uitgesloten dat na het na verloop van tijd alsnog komt tot een volgende behandelpoging, maar pas als betrokkene heeft getoond dat hij in staat is een behandelrelatie aan te gaan.
Psychiater Morre heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd. Het risico op geweld bestaat in bredere zin dan alleen binnen de partnerrelatie. Dat het tot op heden niet tot fysieke incidenten heeft geleid in de klinieken, heeft te maken met het hoge beveiligingsniveau. De terbeschikkinggestelde laat zich nauwelijks sturen of begeleiden en het is onrealistisch om te streven naar een onbeschermde woonvorm gelet op de risico’s.
Het advies van de Oostvaarderskliniek
De kliniek adviseert de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren. Samengevat blijkt uit het beloop binnen de verschillende klinieken, alsook binnen de huidige, dat antisociaal en ontwrichtend gedrag en cannabisgebruik als rode draad zichtbaar zijn. Verschillende behandelpogingen hebben niet geleid tot vertrouwen in de behandelbaarheid van de terbeschikkinggestelde. In de periode na het indienen van de huidige, derde LFPZ-aanvraag is het gedrag van de terbeschikkinggestelde in toenemende mate ontwrichtend te noemen. Dit gedrag is vergelijkbaar met het gedrag dat werd gezien in FPC Van der Hoevenkliniek na de toenmalige, tweede LFPZ-aanvraag. Er is al geruime tijd geen sprake meer van een samenwerking vanuit de terbeschikkinggestelde. Hij zet een negatieve sfeer neer op de afdeling, splitst tussen (hoofd)behandelaren en sociotherapeuten en lijkt daarbij zelfs groepsgenoten in te zetten. De kliniek besluit vanwege de ontstane situatie en in afwachting van overplaatsing naar een LFPZ-locatie, toch een overplaatsing aan te vragen. In november 2021 geeft de LAP-commissie een positief advies op de LFPZ-aanvraag, waarna de LFPZ-status wordt toegekend aan terbeschikkinggestelde. Hij staat inmiddels op de wachtlijst. Op 14 december 2021 volgt een intakegesprek met een hoofdbehandelaar van Veldzicht. De terbeschikkinggestelde dwingt af dat hij de hoofdbehandelaar alleen wil spreken, ondanks diens verzoek ook sociotherapie deel te laten nemen aan het gesprek. Tijdens dit gesprek doet de terbeschikkinggestelde zeer bedreigende uitspraken omtrent deze overplaatsing. De kliniek schat deze bedreiging in als zeer ernstig en het laat zien dat de terbeschikkinggestelde immer in staat moet worden geacht agressie en bedreiging in te zetten op instrumentele wijze, waarbij hij angst uitlokt. Dit gedrag beperken is slechts mogelijk gebleken door het inperken van de terbeschikkinggestelde, de terbeschikkinggestelde wordt dan ook gesepareerd. Gezien het verschil tussen het oppervlakkige gedrag en de onderliggende dreiging, wordt het risico op geweld in de Oostvaarderskliniek als aanzienlijk ingeschat. Therapeutische interventies hebben geen effect. De kliniek ziet zich dan ook genoodzaakt over te gaan tot het aanvragen van de status van Extreem Vlucht- en Beheersmatig Gevaarlijk (EVBG). Ook daarvoor volgt een intakegesprek, maar de terbeschikkinggestelde weigert mee te werken. Afdeling Plaatsing besluit de terbeschikkinggestelde wel over te plaatsen naar de EVBG-afdeling van [naam FPC] , in afwachting van een opname op een LFPZ-afdeling. Hij wordt daar op 11 januari 2022 opgenomen.
Ter zitting heeft psycholoog L. Zwanenburg-Vonk, de huidige hoofdbehandelaar in FPC [naam FPC] , het standpunt van de Oostvaarderskliniek gehandhaafd. De huidige kliniek ziet grote risico’s, ook buiten de partnerrelaties, op het moment dat er krenking ontstaat. Ook lijkt het patroon te bestaan dat als de intensiteit van de beveiliging afneemt, de samenwerking lastiger gaat. Ook Zwanenburg-Vonk acht het onrealistisch om te streven naar een onbeschermde woonvorm.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De terbeschikkinggestelde wenst dat er wordt gekeken naar voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Behandelingen vindt hij niet meer nodig, omdat hij al veel is geholpen en als mens is veranderd. Het belangrijkste was het leren omgaan met zijn agressie en die heeft de terbeschikkinggestelde nu volledig onder controle. Ook functioneert hij nu zonder drugs en is de impulsiviteit minder. De terbeschikkinggestelde staat open voor eventuele voorwaarden en hij begint niet meer aan relaties. Het verblijf in de kliniek helpt de terbeschikkinggestelde niet verder, maar onderdrukt hem. De raadsman heeft primair verzocht om de reclassering een maatregelenrapport te laten opmaken, om toe te lichten hoe zij de voorwaardelijke beëindiging ziet en hoe de risico’s kunnen worden gemanaged. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de terbeschikkinggestelde op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum (PBC) voor nader onderzoek, zodat gekeken kan worden naar het recidiverisico. Twee deskundigen verschillen gedeeltelijk van mening over het vervolgtraject. Morre stelt dat de terbeschikkinggestelde behandeld moet worden en dat pas daarna verder kan worden gekeken. In tegenstelling tot de kliniek ziet hij dus wel behandelmogelijkheden. Ook is het beeld van de terbeschikkinggestelde in de rapportage van Morre te negatief en er zitten omissies in de rapportage. De rapportage van Oudejans is meer uitgebreid en zorgvuldiger. Hij legt uit waarom het recidiverisico laag is. Hierbij speelt mee dat de terbeschikkinggestelde eenmaal buiten recht heeft op een uitkering, waardoor er geen noodzaak is om vermogensdelicten te plegen. De kliniek en Morre stellen dat de terbeschikkinggestelde niet veranderd is, maar hij is niet meer dezelfde persoon als twintig jaar geleden. De terbeschikkinggestelde is bereid overal aan mee te werken om aan te tonen dat hij is veranderd en niet zal recidiveren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank moet worden vernietigd omdat er nieuwe rapporten liggen maar, de termijn van de terbeschikkingstelling opnieuw moet worden verlengd met twee jaar. De terbeschikkinggestelde zit al geruime tijd in de maatregel en het traject verloopt moeizaam. In 2013 is voor het eerst een LFPZ-aanvraag gedaan en inmiddels is na de derde aanvraag de status toegekend. Het ging goed in de Oostvaarderkliniek tot ook daar sprake was van een negatieve spiraal. Er was strijd tussen de terbeschikkinggestelde, het behandelteam en het Adviescollege verloftoetsing (AVT). Vervolgens is er negatief geadviseerd over het voortzetten van het verlofstatus. Vervolgens is de LFPZ-aanvraag gedaan. Er volgen twee weigerrapportages en psycholoog Oudejans concludeert dat een hoog beveiligingsniveau niet nodig is, gelet op het recidiverisico. Volgens Oudejans biedt het kader van voorwaardelijke beëindiging voldoende mogelijkheden om de terbeschikkinggestelde te begeleiden. Dit advies is dusdanig afwijkend dat er vervolgens een nieuw rapport is opgemaakt. Psychiater Morre schat het recidiverisico in als hoog, als de terbeschikkinggestelde onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Er zijn vier behandelpogingen gedaan en nu is het van belang om de behandeldruk te verminderen en te kijken of er een samenwerking kan ontstaan. Hiertoe is het noodzakelijk dat de terbeschikkinggestelde wordt geplaatst in een klinische voorziening met een hoog beveiligingsniveau, zoals de LFPZ of een FPC. Er kan vervolgens sprake zijn van behandeling en resocialisatie, nadat de terbeschikkinggestelde heeft aangetoond dat hij de samenwerkingsrelatie kan aangaan. Morre ondersteunt de LFPZ-aanvraag en komt tot het advies de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaar. Het advies van Oudejans is afwijkend ten opzichte van alle andere rapportages en er zijn discrepanties met betrekking tot onder meer het recidive en de risico’s. De advocaat-generaal stelt dat aan het advies van Oudejans niet voldoende vertrouwen kan worden ontleend en dat gekeken dient te worden naar de andere rapportages. Er is bij alle klinieken sprake van een negatieve spiraal en meerdere klinieken komen tot een LFPZ-aanvraag. Deze status is inmiddels toegekend. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om de reclassering te vragen om een maatregelenrapport op te maken. Ongeacht de LFPZ-status zal de klinische behandeling zeker nog langer dan twee jaar duren. Een onderzoek in het PBC is niet noodzakelijk.
Het oordeel van het hof
Het hof acht zich op basis van de aanwezige informatie voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de terbeschikkinggestelde ingediende beroep. Het verzoek tot het door de reclassering doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege wordt afgewezen. De noodzakelijkheid van dit onderzoek is niet gebleken. Het hof acht op grond van zowel eerdere rapportages als de recente advies van de kliniek en de rapportage van Morre een voorwaardelijke beëindiging niet aan de orde. Gebleken is dat zowel Morre als de kliniek een voorwaardelijke beëindiging op dit moment een te grote stap vinden, gelet op de risico’s (die niet alleen zien op partnerrelaties) en omdat een gefaseerde uitbreiding van vrijheden is aangewezen. Op dit moment praktiseert de terbeschikkinggestelde geen verlof en eerst zal moeten worden bezien hoe de terbeschikkinggestelde omgaat met een eventuele uitbreiding van zijn vrijheden. Het hof stelt vast dat de terbeschikkinggestelde tot nu toe niet heeft laten zien in staat te zijn tot samenwerking met hulpverleners, dat hij betrouwbaar is en dat hij zich kan houden aan voorwaarden. Ook het verloop van de behandeling geeft niet het vertrouwen dat de terbeschikkinggestelde dit inmiddels kan. Dit is wel nodig om te kunnen oordelen dat een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege verantwoord is. Er is daarom onvoldoende reden de inschatting van psycholoog Oudejans te volgen.
Daarnaast ziet het hof op basis van de aanwezige informatie geen aanleiding om de terbeschikkinggestelde te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum. Er is voldoende, ook recente informatie in het dossier om te kunnen oordelen. Het enkele gegeven dat adviezen van elkaar afwijken, maakt niet dat nader onderzoek noodzakelijk is.
Het hof stelt vast dat de terbeschikkinggestelde bij arrest van het gerechtshof Amsterdam, van 8 maart 2005 is veroordeeld tot een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor afpersing (meermalen gepleegd), zware mishandeling van zijn echtgenoot gepleegd met voorbedachten rade, opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De terbeschikkingstelling is daarom niet in duur beperkt.
Het hof is onder aanvulling van gronden als hiervoor weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen.

Beslissing

Het hof:
Wijst afhet verzoek tot het onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Wijst afhet verzoek tot onderzoek van de terbeschikkinggestelde in het Pieter Baan Centrum.
Bevestigtmet aanvulling van gronden zoals hiervoor is overwogen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2021 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.A.W. Lensing als raadsheren,
en dr. W.J. Canton en dr. K. de Wijs-Heijlaerts als raden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Valé als griffier,
en op 7 juli 2022 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.