ECLI:NL:GHARL:2022:6034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.307.683
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over haar kinderen te belasten. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G. ten Brummelhuis, had in eerste aanleg een verzoek ingediend bij de rechtbank Overijssel, dat was afgewezen. De moeder is de moeder van twee minderjarige kinderen, geboren in 2014, en heeft ook een zoon uit een eerder huwelijk. De vader van de kinderen heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2022 werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders problematisch is, maar dat de vader niet actief het gezag tegenwerkt. De GI, die eerder betrokken was, is nu als informant aangemerkt. Het hof heeft overwogen dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat de ouders samen moeten werken aan hun communicatie. Het hof heeft het verzoek van de moeder om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.683
(zaaknummer rechtbank Overijssel 265782)
beschikking van 14 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI,
tot 24 juni 2022 belanghebbende, daarna informant.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 13 juli 2021 en 29 november 2021 (zoals hersteld bij beschikking van 14 februari 2022), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 29 november 2021 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 februari 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties.
- een journaalbericht van mr. Ten Brummelhuis van 17 maart 2022 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader via een Teams-verbinding;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [plaats1] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2
De moeder heeft nog een zoon uit een eerder huwelijk, [de minderjarige3] , geboren [in]
2011.
3.3
[de minderjarige1] heeft van 6 augustus 2019 tot 9 november 2021 onder toezicht gestaan van de GI. [de minderjarige2] staat sinds 9 mei 2018 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 28 april 2022, tot
9 mei 2023.
3.4
[de minderjarige1] woont bij de moeder. [de minderjarige2] woont sinds 2 september 2018 met een machtiging tot uithuisplaatsing in een perspectiefbiedend pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten, afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag over de kinderen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder strekkende tot wijziging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige2] af te wijzen.
4.4
De vader heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd en wil dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder het verzoek in hoger beroep met betrekking tot [de minderjarige2] ingetrokken. Dit brengt mee dat het hof de moeder ten aanzien van dit verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren.
5.2
De intrekking van het verzoek van de moeder met betrekking tot [de minderjarige2] heeft tot gevolg dat nog slechts rest een beslissing ten aanzien van het gezag over [de minderjarige1] . Omdat de GI daar geen bemoeienis (meer) over heeft wordt de GI niet langer als belanghebbende aangemerkt in deze zaak, maar als informant.
Dat betekent dat de GI niet meer het recht heeft om verweer te voeren. Het hof zal om die reden geen acht zal slaan op het ingediende verweerschrift nu dat verweer uitsluitend op [de minderjarige2] ziet, maar aan de tijdens de mondelinge behandeling verstrekte informatie door de GI wordt wel belang gehecht.
5.3
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Niet in geschil is dat er een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van het gezag mogelijk maakt. Het hof gaat daar dan ook van uit.
5.5
De moeder stelt dat sprake is van een zodanige situatie dat gezamenlijke
gezagsbeslissingen niet of slechts zeer moeizaam kunnen worden genomen, omdat de vader zijn medewerking daaraan niet wenst te geven. Sinds de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is beëindigd reageert de vader stelselmatig niet als hem om toestemming wordt gevraagd. De vader lijkt alleen te willen reageren met tussenkomst van de GI, aldus de moeder.
5.6
De vader voert verweer. De vader heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij het belangrijk vindt dat er communicatie tussen de ouders komt en dat de strijd tussen hen ophoudt. De vader wil samen met de moeder de gezagsbeslissingen betreffende [de minderjarige1] blijven nemen.
5.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep gezegd contact te hebben gehad met de betrokken wijkcoach. Deze wijkcoach ziet dat de ouders hun communicatie moeten verbeteren en daarom is het voorstel gedaan voor het traject Ouderschap Blijft. De vader wil dit traject volgen, maar de moeder niet. Volgens de wijkcoach kan de vader op vragen en verzoeken traag reageren, maar het lukt wel om een reactie van hem te krijgen en soms krijgt de wijkcoach ook direct een antwoord van de vader. De raad begrijpt dat de moeder het ergerlijk vindt dat zij moet wachten op een reactie van de vader. Maar niet is gebleken dat de vader gezagsbeslissingen tegenhoudt. De vader heeft iemand nodig die hem aanstuurt, zoals nu de wijkcoach dat doet. De raad ziet geen redenen voor eenhoofdig gezag voor de moeder. Het is belangrijk dat de ouders naar Ouderschap Blijft gaan of dat ingezet gaat worden op parallel ouderschap en dat zoveel mogelijk afspraken tussen de ouders op papier worden gezet.
5.8
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.9
Gebleken is dat de communicatie tussen de ouders alsmede het verkrijgen van toestemming van de vader als gezaghebbende ouder weliswaar regelmatig moeizaam verloopt, maar niet is gebleken dat de vader de moeder belemmert in haar taak als verzorgende ouder en dat hij met betrekking tot belangrijke opvoedkundige beslispunten zijn medewerking weigert te verlenen. Voor het toekennen van het gezag aan één ouder kan in beginsel niet slechts grond bestaan in geval van ernstige communicatieproblemen. Ook is niet gebleken dat om andere redenen het in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. Het hof is van oordeel dat de ouders zich samen dienen in te zetten om, in het belang van [de minderjarige1] , hun communicatie te verbeteren. Dit zal een positieve uitwerking hebben op de door hen gezamenlijk te nemen gezagsbeslissingen. De mogelijkheden om tot verbetering van de onderlinge verstandhouding tussen de ouders te komen, zijn naar het oordeel van het hof nog niet uitgeput. Met voldoende inspanning moeten de ouders in staat worden geacht aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven op een wijze die niet belastend is voor [de minderjarige1] . In zoverre mag van de moeder (evenals van de vader) ook verwacht worden dat zij zich (opnieuw) gaat inzetten voor een traject om de communicatie tussen haar en de vader te verbeteren. Verder is uit de stukken gebleken dat de ouders in concept een ouderschapsplan hebben klaarliggen. Dit plan is niet getekend, omdat de ouders het niet eens werden over de financiën. Van de ouders mag worden verwacht dat zij in het belang van [de minderjarige1] tot een getekend ouderschap komen ten aanzien van de punten waarover zij wel overeenstemming hebben bereikt. Gelet op het voorgaande ziet het hof - met de raad - voor ontneming van het ouderlijk gezag aan de vader, hetgeen een vergaande en ingrijpende maatregel is, onvoldoende aanknopingspunten.
5.1
Ten overvloede merkt het hof op dat tijdens de mondelinge behandeling werd gezegd dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (tweelingzus en -broer) elkaar missen en het hof vindt het belangrijk dat de GI daar aandacht voor heeft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige1] te belasten, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot [de minderjarige2] ;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van
29 november 2021 (zoals hersteld bij beschikking van 14 februari 2022), voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder haar alleen te belasten met het gezag over [de minderjarige1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.P. den Hollander en I.M. Dölle en is op 14 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.