ECLI:NL:GHARL:2022:6032

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.306.355
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van meerderjarigen na afbouwtraject en financiële zelfredzaamheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opheffing van het bewind over de goederen van [verzoeker] en [verzoekster]. De verzoekers, beiden wonende te [woonplaats1], hadden eerder bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland verzocht om het bewind op te heffen, maar dit verzoek was afgewezen. In hoger beroep hebben zij vier grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 26 januari 2022 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2022 waren de verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, mr. K.W.A. Wools, en hun ambulant begeleider van Stichting [naam2]. De bewindvoerder was ook aanwezig. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers, na een goed verlopen afbouwtraject, financieel zelfredzaam zijn geworden en geen schulden meer hebben. Dit werd bevestigd door de bewindvoerder.

Het hof overwoog dat, op basis van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, het bewind kan worden opgeheven indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat. Gezien de verklaringen van de verzoekers en de bewindvoerder, concludeerde het hof dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig was. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind over de goederen van [verzoeker] en [verzoekster] opgeheven, met onmiddellijke ingang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.355
(zaaknummers rechtbank Gelderland 9453050 en 9453058)
beschikking van 14 juli 2022
inzake
[verzoeker],
verder te noemen: [verzoeker] ,
en
[verzoekster],
verder te noemen: [verzoekster] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. K.W.A. Wools te Elst.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder 1]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[naam1],
wonende op een onbekend adres,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 november 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 januari 2022;
- een brief van de bewindvoerder van 18 maart 2022;
- een journaalbericht van mr. Wools van 31 maart 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] en [verzoekster] , bijgestaan door hun advocaat en hun ambulant begeleider van Stichting [naam2] , aan wie bijzondere toegang is verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen als toehoorder;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
De (toekomstige) goederen van [verzoeker] zijn bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Arnhem, locatie Nijmegen, van 16 november 2012 onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder 2] B.V. tot bewindvoerder.
3.2
De (toekomstige) goederen van [verzoekster] zijn bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 mei 2017 onder bewind gesteld met benoeming van [de bewindvoerder 2] B.V. tot bewindvoerder.
3.3
Bij twee afzonderlijke beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 juni 2020 is [de bewindvoerder 2] B.V. ontslagen als bewindvoerder en is de huidige bewindvoerder benoemd.
3.4
Bij verzoek, ingekomen bij de rechtbank op 20 september 2021, hebben [verzoeker] en [verzoekster] verzocht het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van de bewinden afgewezen.
4.2
[verzoeker] en [verzoekster] zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beogen zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] en [verzoekster] verzoeken het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat het meerderjarigen bewind over hun goederen per direct, althans per een datum als het hof juist acht, op te heffen.
4.3
Blijkens voornoemde brief van de bewindvoerder van 18 maart 2022 stemt hij in met het verzoek tot opheffing van het bewind over de goederen van [verzoeker] en [verzoekster] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling overweegt het hof dat zich bij de stukken een verklaring bevindt van [naam1] . [naam1] is volgens [verzoeker] zijn meerderjarige zoon. Ingevolge artikel 798 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder ‘belanghebbende’ verstaan onder meer de levensgezel en de kinderen van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. Gelet daarop is [naam1] belanghebbende. Het hof heeft [naam1] niet kunnen oproepen voor de mondelinge behandeling, omdat hij niet staat vermeld als zoon op het uittreksel uit de Basisregistratie Personen van [verzoeker] en het hof niet de beschikking heeft over de exacte personalia en adresgegevens van [naam1] . Naar het oordeel van het hof is [naam1] echter voldoende in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over het voorliggende verzoek middels de door hem ondertekende verklaring (overgelegd bij beroepschrift als productie 13). Uit deze verklaring blijkt dat [naam1] vindt dat [verzoeker] inmiddels financieel zelfredzaam is en dat hij, indien nodig, [verzoeker] ook kan ondersteunen bij financiële zaken, zodat het bewind over de goederen van [verzoeker] kan worden beëindigd.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.3
Gelet op de schriftelijke stukken in het dossier, en op wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind over de goederen van [verzoeker] en [verzoekster] niet langer meer bestaat.
[verzoeker] en [verzoekster] hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij, na een goed verlopen afbouwtraject, inmiddels voldoende financieel zelfredzaam zijn en dat zij geen schulden meer hebben. Daarnaast heeft [verzoeker] therapie gehad om zijn trauma’s te verwerken. De bewindvoerder bevestigt dat [verzoeker] en [verzoekster] tijdens het afbouwtraject hebben laten zien dat zij voldoende in staat zijn om zelf hun financiën te beheren en dat er geen sprake (meer) is van fysieke of psychische beperkingen, zodat een onderbewindstelling niet meer nodig is. Daarbij komt dat [verzoeker] en [verzoekster] vanuit de ambulante begeleiding van Stichting [naam2] goed worden ondersteund, ook op financieel gebied. Gelet op het vorenstaande acht het hof [verzoeker] en [verzoekster] voldoende in staat hun financiën op orde te houden, eventueel met ondersteuning vanuit Stichting [naam2] en [naam1] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 november 2021, en opnieuw beschikkende:
heft met ingang van heden het bewind op over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[verzoeker] , geboren [in] 1969 te [plaats1] (Iran) en [verzoekster] , geboren [in]
1985 te [plaats2] (Iran);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier van het hof een afschrift van deze beschikking toezendt aan de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, P.B. Kamminga en L. Hamer en is op
14 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.