ECLI:NL:GHARL:2022:6025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.290.529
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van gezamenlijk gezag over minderjarigen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door mr. K.R. Koopman, en de vader, vertegenwoordigd door mr. N. van Amsterdam, hebben beiden een verzoek ingediend om het gezag over hun kinderen te regelen. De gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland was als informant betrokken bij de procedure. Het hof heeft in zijn beschikking van 20 juli 2021 de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de gezagsvoorziening die het meest in het belang van de kinderen zou zijn. In het raadsrapport van 16 maart 2022 werd geconcludeerd dat gezamenlijk gezag het beste zou zijn voor de kinderen, omdat dit hen in staat stelt om op beide ouders te vertrouwen en hen te betrekken bij belangrijke beslissingen over hun ontwikkeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 juni 2022 werd duidelijk dat de GI sinds 15 april 2022 niet meer betrokken was, omdat de kinderrechter het verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling had afgewezen. Desondanks handhaafde de raad zijn advies voor gezamenlijk gezag. Het hof oordeelde dat er geen onaanvaardbaar risico was dat de kinderen klem zouden raken tussen de ouders en dat het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen was. Het hof benadrukte dat het uitgangspunt van de wetgever gezamenlijk ouderlijk gezag is en dat ouders een zware inspanningsplicht hebben om dit goed te laten verlopen. De ouders communiceerden weliswaar niet goed, maar dit was geen reden om het gezag aan één ouder toe te kennen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2020, voor zover het de gezagsbeslissing betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.529
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 508781)
beschikking van 14 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 juli 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Na de tussenbeschikking heeft de raad op 16 maart 2022 een rapport opgemaakt, ingekomen bij de griffie van het hof op dezelfde datum.
1.3
Op 2 juni 2022 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en mr. P. van der Geest, als waarnemer van mr. Koopman;
- de vader en zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).
1.4
Mr. van der Geest heeft tijdens de mondelinge behandeling een afschrift van de beschikking van 31 maart 2022 van de kinderrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) overgelegd, waarin de kinderrechter het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van, de hierna te noemen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft afgewezen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 20 juli 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht. De kinderen om wie het gaat zijn [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 in [plaats1] , en [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 in [plaats2] .
2.3
In het raadsrapport van 16 maart 2022 is de onderzoeksvraag van het hof als volgt beantwoord (hof: met RvdK is de raad bedoeld):
“Alles tegen elkaar afwegend komt de RvdK tot de conclusie dat gezamenlijk gezag op dit moment het meest in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Zij moeten erop kunnen blijven vertrouwen dat beide ouders zich in zullen zetten voor het verminderen van angsten en voor hun beider inzet voor een gezonde ontwikkeling. Dat ouders in gelijke mate betrokken blijven bij belangrijke keuzes over hun ontwikkeling. De RvdK constateert dat het gezamenlijk gezag in de praktijk nog niet tot problemen heeft geleid en dat gezagsbeslissingen (therapie voor de kinderen) wel worden genomen. Vader houdt gezagsbeslissingen niet tegen en stelt ook de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet ter discussie. Het is voor de RvdK lastig te voorspellen welke invloed het gezamenlijk gezag op lange termijn voor de kinderen heeft. De RvdK is van mening dat als in de toekomst blijkt dat ouders niet in staat zijn om samen
gezagsbeslissingen te nemen, opnieuw overwogen moet worden of gezamenlijk gezag in het belang is van de kinderen.
Samen Veilig is voornemens om de rechtbank te verzoeken de ondertoezichtstelling te verlengen. De gezinsvoogd kan een buffer vormen tussen ouders, maar binnen de ondertoezichtstelling kan ook gewerkt geworden aan (een minimale vorm van) samenwerking en mogelijk op termijn verbetering in de afstemming over wat nodig is voor hun kinderen.
Voor het verminderen van angst en onzekerheid en het steeds meer in balans raken van de gehele situatie hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de inzet, betrokkenheid en aanwezigheid van beide ouders evenveel nodig. Met gezamenlijk gezag houden beide ouders hun rechten en plichten om hiervoor te zorgen en blijven beide ouders verplicht aan hun kinderen om de band met de kinderen goed te houden.
De hulpverlening die momenteel betrokken is voor de kinderen kan doordat ouders allebei gezag hebben beide ouders aanspreken op deze rechten en plichten. De RvdK ziet op dit moment geen voorbeelden dat de kinderen ernstig nadeel ondervinden of klem raken nu ouders samen het gezag hebben. Daarnaast is de RvdK van mening dat de gevoelens van angst, onrust en onzekerheid niet zomaar zullen verdwijnen als er eenhoofdig gezag is. De angst en afweer van moeder zal dan blijven en vader blijft dan bang dat hij het contact verliest.
Aanpassing in een respectvolle en rustige houding van ouders ten opzichte van elkaar en elkaars opvoedsituatie zal een positieve verandering teweeg brengen voor de kinderen als het gaat om de gevoelens van angst, onrust en onzekerheid.”
2.4
Anders dan in het raadsrapport staat vermeld is de GI sinds 15 april 2022 niet meer betrokken, want de kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen, afgewezen. De kinderrechter is van oordeel dat het vrijwillige kader toereikend is om de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wenden. Ter mondelinge behandeling bij het hof heeft de raad verklaard zijn advies te handhaven, ondanks dat de GI niet meer betrokken is. De raad heeft daaraan toegevoegd dat nu de sturende leiding van de GI is weggevallen bij eenhoofdig gezag voor de moeder het risico bestaat dat de vader niet wordt geïnformeerd over de ontwikkeling van de kinderen en hij daardoor meer op afstand komt te staan van de kinderen.
2.5
Mede gelet op de conclusies uit het raadsrapport en de nadere toelichting door de raad op de mondelinge behandeling, zal het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigen. Het hof is van oordeel dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen bij gezamenlijke gezagsuitoefening klem of verloren zouden raken tussen de ouders of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Daartoe overweegt het hof als volgt.
2.6
Uitgangspunt van de wetgever is gezamenlijk ouderlijk gezag en op de ouders rust op dat punt een zware inspanningsplicht om dat goed te laten verlopen. Slechts uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot afwijking van dit uitgangspunt. Het hof constateert weliswaar dat de ouders niet of nauwelijks met elkaar communiceren en het niet de verwachting is dat dit zal verbeteren, maar het ontbreken van (een goede) communicatie tussen de ouders betekent niet zonder meer dat in het belang van de kinderen is dat het ouderlijk gezag aan één van de ouders wordt toegekend. [de minderjarige2] en [de minderjarige1] hebben door de plotselinge uithuisplaatsing van moeder naar vader en vervolgens de plotselinge
terugplaatsing bij moeder schade opgelopen en zij zijn, als gevolg daarvan, angstig geworden. Dat laatste geldt met name voor [de minderjarige1] . Met de raad acht het hof het in de belang van de kinderen dat beide ouders betrokken worden bij de hulp voor de kinderen en dat de ouders op hun gedrag en houding aangesproken kunnen worden als dit in het belang van de kinderen nodig is. Door handhaving van het gezamenlijk gezag blijft het ouderschap van de vader gelijkwaardig aan dat van de moeder. Dit is ook van belang omdat [de minderjarige1] niet naar de vader wil en als gevolg daarvan de relatie tussen de vader en [de minderjarige1] onder druk staat. Met de raad is het hof van oordeel dat de kans bestaat dat de vader verder uit beeld zal raken indien hij niet ook het gezag heeft, zeker nu de GI niet meer betrokken is. Dat, zoals de moeder aanvoert, de vader niet informeert bij de school naar [de minderjarige1] is niet relevant. Van belang is dat de vader rechtstreeks door derden kan worden geïnformeerd over [de minderjarige2] en [de minderjarige1] en indien nodig, de vader zelf informatie kan opvragen. Bovendien zullen de problemen tussen de ouders niet verminderen, wanneer de moeder alleen het gezag behoudt. Het hof neemt ten slotte nog in aanmerking dat uit het raadsrapport geen omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vader niet geschikt of niet in staat is om het gezag over de kinderen samen met de moeder uit te oefenen.
2.7
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat aan ouders gezamenlijk het gezag toekomt. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de gezagsbeslissing betreft.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
18 november 2020, voor zover het de gezagsbeslissing betreft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, P.B. Kamminga en L. Hamer en is op
14 juli 2022 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.