ECLI:NL:GHARL:2022:5999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
21-002516-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs in diefstalzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor twee diefstallen en kreeg een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gevraagd, omdat volgens zijn raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 28 juni 2022 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling van de verdachte eiste. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de camerabeelden, die mogelijk bewijs zouden kunnen leveren, niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De beelden waren niet voorzien van een datum en tijdstip, en de aanvullende processen-verbaal gaven geen duidelijkheid over de relevantie van de beelden voor de tenlastegelegde feiten. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat de verdachte de feiten had gepleegd. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002516-21
Uitspraak d.d.: 12 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 21 mei 2021 met parketnummer 16-246059-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 juni 2022 en – overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering – het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van die feiten wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren (te vervangen door 20 dagen hechtenis), waarvan 20 uren (te vervangen door 10 dagen hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren is gebracht. De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte in eerste aanleg ter zake van – kort gezegd – twee diefstallen veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren (te vervangen door 20 dagen hechtenis), waarvan 20 uren (te vervangen door 10 dagen hechtenis) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 maart 2019 te Veenendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (fiets)accu, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 9 maart 2019 te Veenendaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (fiets)accu, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden kan het hof niet vaststellen of deze zien op de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. De camerabeelden zijn immers niet voorzien van een datum en tijdstip. Uit de door de politie opgemaakte aanvullende processen-verbaal van 16 juni 2022 blijkt evenmin dat de beelden (kunnen) zien op de tenlastegelegde feiten. In de in die aanvullende processen-verbaal opgenomen screenshots van de digitale metagegevens van de camerabeelden worden aanmaakdata en wijzigingsdata en -tijdstippen genoemd, maar deze komen geen van alle overeen met de data en/of tijdstippen waarop de tenlastegelegde diefstallen zouden zijn gepleegd. De in deze screenshots genoemde data van de aanmaak en wijziging van de beelden die worden gekoppeld aan feit 1, de diefstal van 23 maart 2019, corresponderen niet met de tenlastegelegde datum. Wat betreft de tenlastegelegde diefstal op 9 maart 2019 (feit 2) geldt dat de in de aangifte genoemde tijdsperiode waarin de diefstal zou hebben plaatsgevonden, niet correspondeert met de in het aanvullend proces-verbaal genoemde data en/of tijdstippen. Als wijzigingsdatum wordt weliswaar 9 maart 2019 aangegeven, maar het tijdstip is 14:53 uur, terwijl aangeefster heeft verklaard dat zij op 9 maart 2019 om 12:30 uur terugkwam bij haar fiets en constateerde dat de accu was gestolen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de camerabeelden (waarop verdachte en zijn medeverdachte te zien zouden zijn) betrekking hebben op de tenlastegelegde feiten en het dossier daarmee onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van beide aan hem tenlastegelegde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 499,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 399,-. Voor het overige deel is de benadeelde partij door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. A. van Maanen en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen, griffier,
en op 12 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 juli 2022.
Tegenwoordig:
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.