In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor twee diefstallen en kreeg een taakstraf opgelegd. In hoger beroep heeft de verdachte vrijspraak gevraagd, omdat volgens zijn raadsman onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 28 juni 2022 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een veroordeling van de verdachte eiste. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de camerabeelden, die mogelijk bewijs zouden kunnen leveren, niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De beelden waren niet voorzien van een datum en tijdstip, en de aanvullende processen-verbaal gaven geen duidelijkheid over de relevantie van de beelden voor de tenlastegelegde feiten. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat de verdachte de feiten had gepleegd. Het hof heeft daarom het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.