ECLI:NL:GHARL:2022:5996

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.301.946/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de raadsheren die betrokken waren bij zijn rechtszaak tegen zijn voormalig werkgever, DOC Kaas B.V. Het wrakingsverzoek was ingediend op 25 mei 2022, terwijl de mondelinge behandeling in de oorspronkelijke zaak op 10 mei 2022 had plaatsgevonden. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.P.W.A. Bink, stelde dat de raadsheren partijdig waren geweest tijdens de behandeling van zijn zaak, wat leidde tot zijn verzoek tot wraking. De wrakingskamer oordeelde echter dat het verzoek te laat was ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het verzoek al op 10 mei 2022 bekend waren. De wrakingskamer benadrukte dat verzoeker en zijn advocaat niet tijdig hebben gereageerd op de vermeende partijdigheid en dat er geen belemmeringen waren voor een eerdere indiening van het wrakingsverzoek. Hierdoor werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.301.946/02
beslissing van 12 juli 2022
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna: verzoeker,
advocaat: mr. E.P.W.A. Bink te Breda,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
Mr. J.H. Kuiper (voorzitter), mr. A.E.F. Hillenen
mr. A. Elgersma, raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.301.946/01 een procedure aanhangig tussen verzoeker en diens voormalig werkgever DOC Kaas B.V. (hierna: DOC Kaas) over de rechtsgeldigheid van het door DOC Kaas aan verzoeker gegeven ontslag op staande voet.
1.2
Op 10 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, waar de zaak inhoudelijk is behandeld. De zaak is vervolgens aangehouden tot 30 mei 2022 voor uitlating voortzetting procedure in verband met schikkingsonderhandelingen van partijen. Mr. Bink heeft op 20 mei 2022 het proces-verbaal van de zitting opgevraagd. Op 23 mei 2022 is het proces-verbaal door het hof aan partijen verstrekt.
1.3
Verzoeker heeft vervolgens bij verzoekschrift van 25 mei 2022, per e-mail ingekomen ter griffie van het hof op dezelfde dag, een schriftelijk verzoek gedaan dat strekt tot wraking van bovengenoemde raadsheren.
1.4
De gewraakte raadsheren hebben niet in de wraking berust. Mr. Kuiper heeft bij verweerschrift, per e-mail ingekomen ter griffie van het hof op 15 juni 2022, namens de gewraakte raadsheren op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 27 juni 2022 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen, bijgestaan door mr. Bink. De gewraakte raadsheren zijn niet verschenen. Verzoeker en mr. Bink hebben het verzoek mondeling toegelicht. De pleitaantekeningen van mr. Bink maken deel uit van de stukken, voor zover zij tijdens de zitting zijn voorgedragen.

2.De beoordeling van het verzoekDe gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd:
door de raadsheren is tijdens de mondelinge behandeling gezocht naar een context voor de dringende reden die aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegen. Het hof heeft de werkgever op weg geholpen door feiten en omstandigheden op te werpen die niet door de werkgever zijn aangevoerd. Ter concretisering daarvan wijst hij op het volgende:
de voorzitter heeft de vraag gesteld of verzoeker een bijzondere werknemer was. Deze vraag was niet objectief en een onnodige aanvulling van de feiten;
een van de raadsheren heeft aan verzoeker gevraagd of zijn leidinggevende hem ooit heeft gezien zonder mondkapje, waarop verzoeker ontkennend heeft geantwoord. Daarop heeft de desbetreffende raadsheer gezegd dat er dan ook geen waarschuwing kon worden gegeven. Deze laatste opmerking is niet opgenomen in het proces-verbaal. Het voorgaande getuigt van partijdigheid;
tijdens de mondelinge behandeling zijn geen vragen gesteld aan de heer [naam1] , die namens DOC Kaas was verschenen;
e raadsheren hebben aan verzoeker vragen gesteld over het nut van mondkapjes en de code van Neurenberg, terwijl dat vragen zijn naar de persoonlijke overtuiging van verzoeker. Die is niet relevant voor de vraag of er een dringende reden aanwezig was;
na de schorsing – partijen waren er niet uit en aan de raadsheren werd meegedeeld dat DOC Kaas uitsluitend een transitievergoeding aan verzoeker wilde betalen – heeft de voorzitter verzoeker gewezen op de mogelijkheid dat het hof wel eens hetzelfde zou kunnen beslissen als de kantonrechter heeft gedaan. Deze gang van zaken heeft de schikkingsonderhandelingen bemoeilijkt.
2.2.
Ter zitting heeft mr. Bink namens verzoeker nog toegelicht dat verzoeker tijdens de mondelinge behandeling het gevoel kreeg dat de raadsheren vooringenomen waren en dat dit gevoel na de mondelinge behandeling is versterkt doordat de schikkingsonderhandelingen waren stukgelopen. Verzoeker heeft het gevoel dat dit is ontstaan door het voorlopig oordeel dat de gewraakte raadsheren hebben gegeven.
Het standpunt van verweerders
2.3.
Mr. Kuiper heeft namens de gewraakte raadsheren aangegeven dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. De zitting vond plaats op 10 mei 2022 en mr. Bink heeft op 20 mei 2022 het proces-verbaal opgevraagd. Het proces-verbaal is op 23 mei 2022 door het hof verstrekt, waarna mr. Bink op 25 mei 2022 het wrakingsverzoek heeft ingediend. Gelet op artikel 37 Rv, dat bepaalt dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk moet worden ingediend, is het verzoek te laat gedaan.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling zowel aan DOC Kaas als aan verzoeker kritische vragen gesteld die vielen binnen de rechtsstrijd, mede omdat deze punten door verzoeker zijn aangedragen en in de beschikking van de kantonrechter staan vermeld. Aan de heer [naam1] zijn de vragen gesteld die hij kon beantwoorden. Bij het ontslag als zodanig was hij niet betrokken. Ten aanzien van de schikkingsfase tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen eerst zonder verdere aanwijzingen van het hof de gang op geweest om over een regeling te praten. Nadat zij aangaven er niet uit te zijn gekomen, heeft het hof met toestemming van beide partijen gesproken over wat in het kader van een schikking een goede uitkomst zou zijn, namelijk betaling van de transitievergoeding. Een voorlopig oordeel over hoe het hof aankeek tegen de vraag of sprake was van een geldig ontslag op staande voet is niet gegeven, laat staan een expliciet oordeel.
De ontvankelijkheid van het verzoek
2.4.
Op grond van artikel 37 lid 1 Rv wordt het verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden, die aanleiding vormen voor het verzoek tot wraking, aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan. De feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen, hebben zich op de zitting van 10 mei 2022 voorgedaan. Verzoeker en zijn advocaat hebben dit ter zitting van de onderhavige wrakingszaak bevestigd. Verzoeker heeft verklaard dat hem tijdens de behandeling op 10 mei 2022 het gevoel bekroop dat zijn werkgever werd voorgetrokken. Mr. Bink heeft verklaard dat zij en haar client tijdens de schorsing van die zitting hierover hebben gesproken. Tijdens de zitting van 10 mei 2022 noch kort daarna is door verzoeker en zijn advocaat aangegeven dat in de door hen genoemde feiten en omstandigheden aanleiding tot wraking werd gezien. Dat had op grond van artikel 37 lid 1 Rv wel gemoeten. Pas vijftien dagen later heeft mr. Bink op 25 mei 2022 een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend namens verzoeker. Niet is gesteld of gebleken van feiten of omstandigheden die aan eerdere indiening van een wrakingsverzoek in de weg stonden. Ook uit het wrakingsverzoek of uit hetgeen tijdens de zitting naar voren is gebracht, blijkt niet dat het opvragen van het proces-verbaal vereist was om het wrakingsverzoek in te dienen. Dit brengt met zich dat verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek dient te worden verklaard.

3.3. De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. I. Tubben, voorzitter, G.B.A. Brummer en M.A.F. Veenstra, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022 en ondertekend door mr. G.B.A. Brummer en de griffier.
griffier oudste raadsheer
mr. G.J. Rauw mr. G.B.A. Brummer