ECLI:NL:GHARL:2022:5944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.310.721
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot erkenning van een minderjarige in het kader van familierechtelijke betrekkingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van een minderjarige door de vader. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, verzet zich tegen de erkenning en stelt dat dit haar emotionele welzijn en de ontwikkeling van het kind in gevaar brengt. De rechtbank Midden-Nederland had eerder toestemming verleend aan de vader om de minderjarige te erkennen, maar de moeder is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De moeder heeft aangegeven dat de erkenning haar in een emotioneel onveilige situatie plaatst, wat haar opvoedcapaciteiten zou kunnen beïnvloeden. De vader heeft echter betoogd dat de erkenning geen negatieve gevolgen zal hebben voor de moeder of het kind. Het hof heeft de belangen van de minderjarige, die recht heeft op erkenning van zijn vader, zwaarder laten wegen dan de bezwaren van de moeder. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de erkenning schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De angst van de moeder voor de vader is niet voldoende om de erkenning te weigeren. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en verleent de vader de toestemming tot erkenning van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.721
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 508389)
beschikking van 12 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Andel te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.C.J.L. Huurman- Ip Vai Ching.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bijzondere curator],
advocaat te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de bijzondere curator,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 mei 2022;
- het verweerschrift met producties;
- een brief (standpuntstuk)van de GI van 22 juni 2022;
- een journaalbericht van mr. Van Andel van 23 juni 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- de bijzondere curator,
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is geboren [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), [in] 2020 te [plaats1] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, aan de vader toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen, de beslissing op het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling pro forma aangehouden voor de duur van negen maanden en de verzoeken ten aan zien van het gezamenlijk gezag en het vaststellen van een informatieregeling afgewezen.
3.3
Bij afzonderlijke beschikking van 10 februari 2022 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 10 februari 2022 tot
10 februari 2023. De moeder is van die beschikking ook in hoger beroep gekomen. Die procedure is bij het hof bekend onder zaaknummer 200.310.723.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, (alsnog) af te wijzen het verzoek om vervangende toestemming tot erkenning te verlenen.
4.2
De vader voert verweer en vraagt de verzoeken van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:204 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek kan de toestemming van de moeder van wie het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de verwekker van het kind door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.
5.2
Niet in geschil is dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Voor de beantwoording van de vragen of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] door de erkenning zouden worden geschaad en of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige door de erkenning in het gedrang komt, komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel het kind als de vader er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de vader bij de totstandkoming van zo’n betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad zouden worden bij erkenning van het kind door de vader of dat er ten gevolge van deze erkenning voor de minderjarige reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.3
De moeder stelt dat er een groot risico bestaat dat de erkenning van [de minderjarige] door de vader leidt tot een zodanige onevenwichtige emotionele toestand bij haar dat zij geen stabiel opvoedklimaat meer kan bieden aan [de minderjarige] . Een erkenning zal de ongestoorde verhouding tussen haar en [de minderjarige] schaden en de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang brengen. De vader heeft geen enkel aandeel in de zorg voor [de minderjarige] en er is geen sprake van family life tussen hen. De moeder is kort na het begin van de relatie met de vader ongepland zwanger geraakt. De relatie is tijdens de zwangerschap geëindigd en de vader heeft daarna nooit naar de zwangerschap gevraagd. De vader heeft een opvliegend en onvoorspelbaar karakter. Er is sprake van drank- en drugsgebruik, de vader is agressief en hij kan zijn boosheid niet onder controle houden. Tijdens de relatie was vanuit de vader richting de moeder sprake van intimidatie, schreeuwen, uitschelden en er werd met spullen gegooid. De moeder werd door de vader geestelijk mishandeld. De moeder is doodsbang voor de vader en deze angst is ontstaan door het gedrag en de houding van de vader jegens de moeder. Zij is daarnaast bang dat de vader [de minderjarige] iets zal aandoen nu de vader zijn emoties en agressie niet onder controle heeft. Er bestaat een reëel risico dat [de minderjarige] zal worden belemmerd in zijn ontwikkeling vanwege de angst van de moeder voor de vader. Deze angst staat in de weg aan een goede hechting tussen de moeder en [de minderjarige] . De moeder slaapt slecht en zij heeft paniekaanvallen. De angst en paniek van de moeder zijn eerlijk en oprecht en de moeder heeft in verband daarmee diverse hulpverleningstrajecten doorlopen, ook met [de minderjarige] . De moeder is al meerdere malen met hem bij de kinderarts geweest en ook de kinderarts bevestigt dat [de minderjarige] gespannen en gestrest is waardoor hij slecht slaapt. De rechtbank had de bij moeder geconstateerde angst en spanningen moeten meenemen in de belangenafweging. In plaats daarvan heeft de rechtbank overwogen dat de moeder gespecialiseerde hulp moet zoeken maar dat is de omgekeerde wereld, aldus de moeder.
De vader heeft geen stukken overgelegd van de agressietraining die hij stelt te hebben gevolgd zodat niet verifieerbaar is waaraan hij heeft gewerkt en wat de uitkomsten daarvan zijn, aldus de moeder.
5.4
De vader stelt dat hetgeen de moeder aanvoert niet in de weg staat aan erkenning. Wat al dan niet tussen partijen is gebeurd, en waarover hij zelf een andere lezing heeft, is niet relevant. Er is niet voldaan aan de in de wet genoemde contra-indicaties. De moeder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar angst, spanning en stress heeft geleid tot (ernstige) psychische problematiek. De moeder heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat [de minderjarige] dusdanig veel meekrijgt van de spanningen en stress van de moeder dat zijn gezondheid en welbevinden daarmee in het gedrang komen. De moeder heeft haar angsten onvoldoende onderbouwd en de angst van de moeder voor de vader is niet terecht. De door de moeder geuite beschuldigingen zijn niet juist. De moeder heeft onvoldoende hulp gezocht voor haar angsten en daarmee ontstaat een reëel risico dat [de minderjarige] wordt bedreigd in zijn ontwikkeling. Volgens de vader heeft de moeder haar angst voor de veiligheid van [de minderjarige] onvoldoende concreet onderbouwd en ook de raad heeft volgens hem geen directe zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader.
5.5
De raad adviseert in het rapport van 8 december 2021 om de erkenning toe te wijzen. De raad heeft op de mondelinge behandeling verteld bij dit advies te blijven. In het rapport is beschreven dat enerzijds het uitgangspunt is dat [de minderjarige] en zijn verwekker (de vader) er aanspraak op hebben dat hun relatie wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, dat [de minderjarige] weet wie zijn vader is en dat [de minderjarige] in principe contact heeft met beide ouders. Anderzijds ziet de raad een moeder die - door haar gevoel van onveiligheid en angst - niet zou kunnen omgaan met erkenning van de vader door [de minderjarige] . De raad heeft hierbij de (zeer) emotionele gemoedstoestand van moeder en haar heftige reactie op vader meegewogen. De raad is hiervan geschrokken. Duidelijk is geworden dat de steun die de moeder krijgt van haar netwerk van familie, vrienden en begeleiding door de babycoach en praktijkondersteuner van de huisarts onvoldoende is om haar blijvende gevoel van onveiligheid teniet te doen. Wanneer de raad dit tegen elkaar afweegt is de raad van mening dat het belang van [de minderjarige] om te weten wie zijn vader is zwaarder weegt dan het effect van de erkenning op de moeder. Er is niet gebleken dat de erkenning door vader de ontwikkeling van [de minderjarige] verder zal schaden of de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] zal verstoren. Volgens de raad zal de band tussen [de minderjarige] en moeder niet veranderen door enkel de erkenning. De erkenning betekent niet dat de vader automatisch een (fysieke) rol zal spelen in het leven van de moeder en [de minderjarige] , aldus de raad. Inmiddels is duidelijk geworden dat moeder intensieve hulpverlening voor haar zelf heeft ingeschakeld. Ook is duidelijk geworden dat het met [de minderjarige] goed gaat. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de erkenning juridisch geregeld wordt.
5.6
De bijzondere curator heeft op de mondelinge behandeling uiteengezet dat de erkenning er moet komen, maar dat het voor mogelijk verdere stappen nu niet het juiste moment is. De moeder is bezig met intensieve hulpverlening voor haar trauma waardoor het begrijpelijk is dat zij er nu niet veel meer bij kan hebben. Voor [de minderjarige] speelt de erkenning nu nog geen rol, mede gelet op zijn leeftijd. Voor hem is het vooral van belang dat zijn opvoedingsomgeving veilig en voorspelbaar is maar ook dat hij weet wie zijn vader is.
5.7
Het hof is met de raad en de bijzondere curator van oordeel dat het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] dient te worden toegewezen. Het belang van [de minderjarige] om te weten wie zijn vader is weegt zwaarder dan het effect van de erkenning op de moeder. Niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de belangen van [de minderjarige] worden geschaad bij een erkenning door de vader. Vaststaat dat de moeder angst heeft voor de vader, geen vertrouwen heeft in hem en dat zij veel spanningen ervaart door de vader. Het hof acht deze angst van de moeder, gelet op de criteria in de wet, echter onvoldoende reden om de verzochte vervangende toestemming te weigeren. De door de moeder overgelegde verklaringen van onder andere haar huisarts en psychotherapeut kunnen aan dit oordeel niet afdoen. Weliswaar blijkt uit deze verklaringen dat bij de moeder sprake is van trauma en dat zij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis, maar dit weegt niet op tegen het recht van [de minderjarige] om de familierechtelijke band met zijn vader juridisch vast te leggen. Het hof is voorts van oordeel dat de verstoorde relatie tussen partijen en de angst van de moeder voor de vader onvoldoende is om van een verstoring in de verhouding tussen de moeder en [de minderjarige] uit te gaan. Niet is gebleken dat het niet goed gaat met [de minderjarige] . De moeder, de GI en de hulpverlening rondom [de minderjarige] zijn het erover eens dat hij zich goed ontwikkelt en dat hij zich veilig heeft gehecht aan de moeder. Kennelijk kan de moeder haar angst en spanning dus voldoende weghouden bij [de minderjarige] . Met de raad is het hof van oordeel dat de moeder hulp moet blijven zoeken bij het verwerken van gebeurtenissen in haar verleden en haar angsten. Voorkomen moet worden dat de angsten van de moeder op [de minderjarige] worden overgedragen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de angst die de moeder heeft voor de vader niet zodanig lijkt te zijn dat deze een ongestoorde verhouding tussen de moeder en [de minderjarige] in de weg staat. Nu er ook voor het overige geen aanwijzingen zijn dat ten gevolge van de erkenning voor [de minderjarige] reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling, en het hof het voor [de minderjarige] van groot belang acht te weten wie zijn vader is en dat zijn familierechtelijke relatie ook in juridische zin wordt bevestigd, is het hof van oordeel dat het verzoek van de vader terecht is toegewezen.
Met het voorgaande zijn de grieven van de moeder voldoende besproken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het betreft de vervangende toestemming tot erkenning, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 februari 2022, voor zover daarbij aan [verweerder] toestemming is verleend om de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2020 te [plaats1] , te erkennen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, R. Prakke-Nieuwenhuizen en R. Feunekes, ondertekend door de oudste raadsheer en is op 12 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.