ECLI:NL:GHARL:2022:5943

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.309.672
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van opvoedveiligheid en gezag van ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is alleen belast met het gezag over de kinderen, terwijl de vader ook betrokken is. De kinderrechter had eerder de uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 1 december 2022, wat de moeder betwistte. De moeder voerde aan dat zij in staat is om de kinderen de zorg te bieden die zij nodig hebben en dat de thuissituatie veilig genoeg is. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, stelde echter dat er onvoldoende duidelijkheid was over de opvoedsituatie en de opvoedvaardigheden van de ouders, vooral gezien de eerdere problemen met de zorg voor een andere minderjarige, [de minderjarige3]. Het hof oordeelde dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de kwetsbaarheid van de kinderen en het gebrek aan zicht op de veiligheid van de opvoedsituatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter, waarbij het op de GI ligt om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een 24-uursgezinsplaatsing in de toekomst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.672
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 531109 en 531222)
beschikking van 12 juli 2022
inzake
[verzoekster],
thans wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De pleegouders van hierna te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2].
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de kinderrechter, van 1 december 2021 en 19 januari 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze laatste beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 april 2022;
  • het verweerschrift in hoger beroep met producties, en
  • een brief van de GI van 24 mei 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en
  • een vertegenwoordiger van Veilig Thuis, namens de GI.
2.3
Niet verschenen zijn:
  • de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), met voorafgaand bericht;
  • de vader en
  • de pleegouders.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2021 te [plaats1] , verder: [de minderjarige1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2021 te [plaats1] , verder: [de minderjarige2] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
De moeder en de vader zijn ook de ouders van [de minderjarige3] , geboren [in] 2016 te [plaats2] , hierna [de minderjarige3] . [de minderjarige3] is als baby uit huis geplaatst. Dit hield verband met onverklaarbare botbreuken en een niet sensitieve en responsieve houding van de moeder. Naar aanleiding van de lichamelijke situatie van [de minderjarige3] is een strafrechtelijk onderzoek gestart, dat inmiddels is geseponeerd. [de minderjarige3] staat onder toezicht en verblijft op een perspectief biedende plek in een gezinshuis.
3.3
Bij beschikking van 2 september 2021, hersteld bij beschikking van 30 september 2021, heeft de kinderrechte de ongeboren tweeling voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden, tot 2 december 2021.
3.4
Bij beschikking van 1 december 2021 (schriftelijk vastgesteld op 13 december 2021), heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, tot 1 december 2022.
3.5
Bij beschikking van 28 oktober 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om [de minderjarige1] met spoed uit huis te plaatsen bij een persoon uit het netwerk (oma van vaderszijde) voor de duur van de ondertoezichtstelling en daarbij bepaald dat de GI en de moeder zullen worden gehoord.
3.6
Bij beschikking van 2 november 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een verblijf bij een pleegouder 24 uurs voor de duur van twee weken, te weten tot 16 november 2021, en de overige beslissingen aangehouden.
3.7
Bij beschikking van 3 november 2021 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een neutraal pleeggezin met ingang van 16 november 2021 tot 2 december 2021, waarbij is bepaald dat deze machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] de op 28 oktober 2021 verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] bij een persoon in het netwerk (oma van vaderszijde) vervangt.
3.8
Bij beschikking van 1 december 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in het pleeggezin verlengd tot 20 januari 2022, een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in hetzelfde pleeggezin als [de minderjarige1] vanaf het moment dat hij wordt ontslagen uit het ziekenhuis tot 20 januari 2022, en de beslissing over de verzoeken tot een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 19 januari 2022.
Daarnaast heeft de kinderrechter in die beschikking de GI gevraagd om:
  • een concreet overzicht te geven waaruit blijkt welke mogelijkheden voor een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder zijn onderzocht en waarom dit wel of niet tot een resultaat heeft geleid;
  • nogmaals met de gemeente [de gemeente] in overleg te gaan over de mogelijkheden om een passende locatie te vinden voor de moeder en de kinderen waarbij het nodige 24-uurs toezicht is gewaarborgd en
  • bij de raad te informeren of de raad ook onderzoek heeft gedaan naar de hierboven genoemde punten en wat de resultaten daarvan zijn.
3.9
Alle, onder 3.3 tot 3.8 genoemde, beschikkingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.1
[de minderjarige1] verblijft sinds 2 november 2021 in het huidige pleeggezin en [de minderjarige2] verblijft daar sinds hij na zijn operatie (begin 2022) uit het ziekenhuis is ontslagen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 1 december 2022.
4.2
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI strekkende tot de verlening/verlenging van de uithuisplaatsing voor een jaar van de kinderen bij een pleeggezin, alsnog af te wijzen, althans slechts toe te wijzen voor een duur van maximaal zes maanden, één en ander zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure, waaronder de eigen bijdrage van de advocaat.
4.3
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de moeder in het ingestelde beroep niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en de veroordeling in de gevraagde kosten waaronder de eigen bijdrage van de advocaat, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen niet verenigen. Zij voert aan dat zij voldoende in staat is om de kinderen de intensieve zorg te bieden die zij nodig hebben en hen samen met vader op te voeden. De moeder is bereid alles te doen om 24-uurstoezicht te regelen en wil dat ook toelaten. Zij is van mening dat de thuissituatie op korte termijn voldoende veilig is om de kinderen op te voeden. De moeder wil een kans krijgen om aan te tonen dat zij de kinderen een goede leefomgeving kan bieden. Er is voorbarig geoordeeld dat de kinderen niet bij haar kunnen opgroeien.
5.3
De GI stelt dat de woonsituatie van de moeder en de vader niet duidelijk is. Er is geen moeder-kindhuis dat 24 uur toezicht biedt, zij bieden alleen 24-uursbegeleiding. Onderzocht moet worden of de moeder en de vader in staat zijn de kinderen veilig op te voeden, mede nu de ouders eerder niet in staat zijn geweest [de minderjarige3] in de thuissituatie te beschermen. Gezien deze voorgeschiedenis durven de moeder-kindhuizen een plaatsing niet aan. Omdat van de moeder geen adres bekend was, kon geen hulp ingezet worden. Tijdens de zwangerschap heeft de moeder onvoldoende meegewerkt aan medische zorg. Na de geboorte van de kinderen hebben de moeder en de vader niet laten zien dat zij in staat zijn hun leven in te richten om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Het lukte de moeder en de vader niet de te vroeg geboren kinderen op gezette tijden in het ziekenhuis te bezoeken en/of voldoende uren met de kinderen door te brengen. Vanaf de pleeggezinplaatsing komt de moeder de bezoekregeling niet na. De kinderen zijn nu geplaatst in een perspectief-biedend pleeggezin en maken een positieve ontwikkeling door.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
Voorop staat dat de kinderen te vroeg geboren zijn en meer zorg nodig hebben dan gebruikelijk. Bovendien is [de minderjarige2] extra kwetsbaar omdat hij is geboren met een open gehemelte en extra medische zorg nodig heeft. Er moet duidelijkheid komen over de veiligheid van de opvoedsituatie bij de ouders en zicht op de opvoedvaardigheden van de ouders.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder aangevoerd dat zij sinds 25 april 2022 met de vader in een tweekamerwoning woont in [woonplaats1] . Dat de vader en de moeder nu over woonruimte beschikken is een positieve ontwikkeling, maar er is nog steeds geen zicht op de veiligheid van die opvoedsituatie. De ouders hebben lange tijd geen vaste woon- of verblijfplaats gehad en de huidige woonsituatie bestaat pas kort. Of deze woonsituatie geschikt is om de kinderen op te vangen, is nog niet duidelijk. Ook op de opvoedvaardigheden van de moeder (en ook op die van de vader) bestaat nog geen, althans onvoldoende, zicht.
Nu noodzakelijke duidelijkheid zoals hiervoor beschreven ontbreekt, kan naar het oordeel van het hof de moeder (met de vader) de kinderen niet de continuïteit en de veiligheid in hun dagelijkse verzorging en opvoeding bieden die zij nodig hebben. Van een thuisplaatsing binnen de termijn van de uithuisplaatsing die aan het hof voorligt, kan dan ook geen sprake zijn.
5.5
Nu sprake is van een positieve ontwikkeling op het gebied van wonen van de ouders, ligt het op de weg van de GI om, eventueel in samenwerking met de raad, te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een 24-uursgezinsplaatsing en of die plaatsing kan bijdragen aan de beoordeling en beslissing bij een eventueel volgend verlengingsverzoek. Van de moeder (en ook de vader, waarmee de moeder samenwoont) mag verwacht worden dat zij meewerken aan de voorwaarden die aan het toewerken naar een dergelijk onderzoek voor een gezinsopname worden gesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder bevestigd dat zij wil meewerken.
Dit kan onder meer betekenen dat de moeder en de vader zich inspannen dat eventueel door de GI te plannen contacten tussen hen en de kinderen doorgang vinden. De resultaten van het in gang te zetten onderzoek kunnen worden betrokken bij verdere verlengingsverzoeken en/of ter onderbouwing van het perspectiefbesluit. Het hof ziet in het voorgaande geen aanleiding om de beslissing in de onderhavige zaak in afwachting daarvan aan te houden.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 19 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 12 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.