ECLI:NL:GHARL:2022:5941

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.306.796
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.W. de Gruijl, en de vader, vertegenwoordigd door mr. S.E.W.C.M. Kneepkens, zijn in een langdurige juridische strijd verwikkeld over de zorg en opvoeding van hun kinderen, geboren in 2006 en 2008. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 24 januari 2022 het verzoek van de vader om het gezag van de moeder te beëindigen toegewezen, wat de moeder in hoger beroep aanvecht.

Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden rondom de zorg voor de kinderen zijn gewijzigd. De communicatie tussen de ouders is slecht en er is sprake van een voortdurende strijd, wat leidt tot onveilige situaties voor de kinderen. De moeder heeft sinds de zomer van 2020 geen contact meer gehad met de oudste minderjarige en heeft slechts beperkte omgang met de jongste. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen is dat de vader het eenhoofdig gezag krijgt, omdat de gezamenlijke gezagsuitoefening niet meer mogelijk is. De moeder heeft niet adequaat gereageerd op verzoeken van de vader en de GI, en heeft belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen niet ondersteund.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en stelt vast dat de vader het ouderlijk gezag over de kinderen zal uitoefenen. Deze beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die klem zitten tussen de ouders en behoefte hebben aan stabiliteit en duidelijkheid in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.306.796
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 528214)
beschikking van 12 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.E.W.C.M. Kneepkens te Naarden,
en
de gecertificeerde instelling stichting
Jeugdbescherming West,
gevestigd te Gouda,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 december 2021 en 24 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 februari 2022;
- het verweerschrift van de vader met een productie;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De moeder heeft in de loop van de procedure zelf nog een stuk bij het hof ingediend, dus zonder tussenkomst van haar advocaat, namelijk een “pleitnotitie”. De advocaat van de moeder heeft desgevraagd geantwoord dat hij geen beroep zal doen op dat stuk. Het hof laat dat stuk daarom bij de beslissing verder buiten beschouwing.
2.3
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De zitting bij het hof was op 30 juni 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en haar advocaat;
  • de vader en zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 te [woonplaats2] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2008 te [woonplaats2] ,
gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderen hadden tot 16 november 2020 hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 7 februari 2019 heeft de rechtbank de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast.
3.3
Bij beschikking van 22 oktober 2019 zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van
19 oktober 2021 tot 22 oktober 2022. Die beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van 22 maart 2022.
3.4
Bij beschikking van 18 februari 2020 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst bij de vader.
3.5
Bij beschikking van 16 november 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de vader.
3.6
Bij de beschikking van 14 december 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de
vader om vervangende toestemming voor de kerstvakantie afgewezen en de beslissing op het
verzoek tot wijziging van het gezag aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 24 januari 2022 (verder: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de vader, het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en bepaald dat vanaf dat moment alleen de vader het ouderlijk gezag heeft over de kinderen, bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten betalen en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking te vernietigen voor zover het betreft het toewijzen van het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag te belasten, en de moeder aldus in het ouderlijk gezag te herstellen.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, zo nodig onder aanvullingen/verbeteringen te bekrachtigen.
4.4
De GI voert verweer en vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het feit dat het contact tussen de moeder en de kinderen in de loop van de jaren is verminderd en sinds de zomer 2020 ontbreekt ten aanzien van [de minderjarige1] , levert een relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de vader kon worden ontvangen in zijn verzoek.
5.3
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is van een situatie waarbij de kinderen klem en verloren raken door het gezamenlijk gezag en dat het anderszins in het belang van de kinderen is om de vader te belasten met het eenhoofdig gezag over hen. Voor een succesvolle uitoefening van gezamenlijk gezag is nodig dat de ouders in ieder geval op enige wijze met elkaar kunnen communiceren over aangelegenheden betreffende de kinderen. Partijen zijn echter onvoldoende in staat gebleken om het ouderlijk gezag samen uit te oefenen. De communicatie tussen de ouders is al jaren slecht en er is sprake van forse strijd. De kinderen zitten klem tussen de ouders, zij hebben last van de voortdurende strijd en zij hebben loyaliteitsproblemen. Daarnaast is bij hen sprake van parentificatie, omdat zij teveel belast worden met volwassenenzaken en betrokken worden in de strijd tussen de ouders.
Ondanks de inzet van verschillende vormen van hulpverlening én een ondertoezichtstelling, is in de communicatie tussen partijen geen verbetering gekomen. De GI heeft verklaard dat de moeder onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken en dat zij onberekenbaar is. Zij voert een constante strijd met de vader en met de GI en de samenwerking met de moeder is moeizaam. Het komt zelden tot nooit voor dat de ouders consensus weten te bereiken als beslissingen moeten worden genomen over de kinderen, aldus de GI. Daar waar de vader en de GI proberen om de moeder te betrekken in beslissingen lukt het de moeder niet om daar adequaat op te reageren. De moeder geeft op e-mails met vragen geen antwoord of ze geeft haar mening over een heel ander onderwerp. De moeder heeft op de zitting erkend dat zij niet inhoudelijk reageert als de vader (via de GI) om haar mening vraagt. De moeder heeft op verschillende momenten geweigerd toestemming te geven voor belangrijke beslissingen met betrekking tot de kinderen. Zo was een via de rechtbank verkregen vervangende toestemming nodig voor de inschrijving van [de minderjarige1] op een nieuwe school. De moeder heeft geen toestemming verleend voor bepaalde medische zaken betreffende de kinderen en zij is niet akkoord gegaan met een traject van psychische behandelingen. Ook deelt de moeder informatie over de kinderen met derden en heeft daarin geen oog voor wat dit voor de kinderen betekent en dat dit zorgt voor onveiligheid.
De uit het ouderlijk gezag voortvloeiende taken werden feitelijk al geruime tijd uitgevoerd door de vader, bij wie de kinderen wonen. Van overleg tussen de ouders is al langere tijd geen sprake meer, hetgeen de moeder erkent. Hierdoor geeft de moeder al enkele jaren geen feitelijke invulling meer aan een gezamenlijke gezagsuitoefening. De moeder heeft al geruime tijd (sinds de zomer van 2020) geen contact met [de minderjarige1] gehad en met [de minderjarige2] heeft zij slechts een beperkte begeleide omgangsregeling van anderhalf uur per twee weken. De moeder maakt daardoor al langere tijd geen onderdeel meer uit van de leefwereld van de kinderen waardoor zij geen reëel beeld heeft van de kinderen en hun behoeften. Daardoor kan zij op dit moment ook niet in staat worden geacht om beslissingen over hen te nemen en is het ook anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de vader eenhoofdig met het gezag wordt belast.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het gezag over de kinderen dan ook te worden uitgeoefend door de vader. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, zoals ook de raad heeft geadviseerd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
24 januari 2022 betreffende de beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de bepaling dat de vader het ouderlijk gezag over hen heeft.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, R. Feunekes en
K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 12 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.