ECLI:NL:GHARL:2022:5883

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
200.277.859/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling en tariefsverhogingen in detacheringsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van VisualMedia B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. VisualMedia had een vordering ingesteld tegen Verentis IP B.V. met betrekking tot onbetaalde facturen en een geschil over tariefsverhogingen. Het hof oordeelde dat Verentis er niet op mocht vertrouwen dat VisualMedia had ingestemd met de tariefsverhogingen tot € 19,05 per uur. De vordering van Verentis tot betaling van onbetaalde facturen werd afgewezen, terwijl de vordering van VisualMedia tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde bedragen werd toegewezen. Het hof concludeerde dat VisualMedia voldoende bewijs had geleverd dat de tariefsverhogingen niet gerechtvaardigd waren en dat Verentis geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat er wel instemming was. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Verentis tot betaling van € 7.825,01 aan VisualMedia, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook toegewezen aan VisualMedia.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.277.859/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7914462)
arrest van 12 juli 2022
in de zaak van
VisualMedia B.V.,
gevestigd in Hoogeveen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
VisualMedia,
advocaat: mr. M. Walvius, die kantoor houdt in Hoogeveen,
tegen
Verentis IP B.V.,
gevestigd in Hoogeveen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Verentis,
advocaat: mr. R.H. Steensma, die kantoor houdt in Rotterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 5 oktober 2021 is VisualMedia toegelaten tot bewijslevering. Daarna zijn de volgende processtukken ingediend:
- het proces-verbaal van getuigenverhoor 31 januari 2022;
- de memorie na enquête van VisualMedia;
- de antwoordmemorie na enquête van Verentis.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

De bewijslevering
2.1
In het tussenarrest van 5 oktober 2021 is VisualMedia toegelaten tot tegenbewijs van het vermoeden dat Verentis er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat VisualMedia heeft ingestemd met de tariefsverhogingen tot € 19,05 per uur.
2.2
Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft VisualMedia als getuigen de heer [naam1] (directeur-grootaandeelhouder VisualMedia), de heer [naam2] (voormalig accountmanager Verentis) en de heer [naam3] (voormalig werknemer van Verentis en gedetacheerde bij VisualMedia) doen horen. Verentis heeft afgezien van het horen van getuigen in contra-enquête.
2.3
Bij de waardering van het bewijs stelt het hof voorop dat VisualMedia geen bewijs hoeft te leveren van haar eigen stellingen, behoudens voor zover zij zich op onverschuldigde betaling beroept. Het is voldoende dat zij het bewijs ontzenuwt, dat wil zeggen zodanige twijfel zaait dat het voorlopig aangenomen vermoeden geen stand meer houdt. Daarnaast geldt voor haar eigen partijverklaring niet de beperking van artikel 164 lid 2 BW omdat op VisualMedia niet de bewijslast rust van de stelling dat Verentis gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de instemming van VisualMedia.
2.4
Het hof is van oordeel dat VisualMedia het voorlopig door Verentis geleverde bewijs voldoende heeft ontzenuwd en daarmee in het leveren van tegenbewijs is geslaagd. Het hof legt hieronder uit hoe het tot deze conclusie is gekomen.
2.5
Het hof ging er in het tussenarrest vanuit dat partijen een vast tarief zijn overeengekomen maar geen einddatum en dat [naam3] een 19-jarige beginner was met een laag tarief gebaseerd op het wettelijke minimum jeugdloon. Gelet hierop was redelijkerwijs te voorzien dat het uurtarief in de loop van de detacheringsovereenkomst nog verhoogd zou kunnen worden. Daarnaast heeft VisualMedia de facturen van Verentis over een lange periode zonder enig protest voldaan. Deze feiten en omstandigheden had het hof vooralsnog voldoende bevonden om te vermoeden dat Verentis er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat VisualMedia met de tariefsverhogingen tot € 19,05 per uur heeft ingestemd.
2.6
Mede ondersteund door de getuigenverklaringen heeft VisualMedia aangevoerd dat [naam3] geen regulier beginnend developer was voor wie forse tariefsverhogingen binnen korte tijd (namelijk een verhoging van € 5,- per uur binnen drie maanden) gerechtvaardigd zouden zijn. Daarnaast heeft VisualMedia betwist dat het tarief van € 13,75 per uur laag was ten opzichte van de in de detacheringsmarkt gebruikelijke en bij Verentis gehanteerde tarieven.
Verentis heeft daar onvoldoende tegenover gesteld. Zij heeft geen nadere toelichting gegeven op de (on)gebruikelijkheid van het tarief en zij is niet ingegaan op de stelling van VisualMedia dat de doorgevoerde tariefsverhoging gelet op de persoon, achtergrond en ervaring van [naam3] niet te verwachten was.
2.7
Dit leidt tot een andere weging dan het hof in het tussenarrest heeft gemaakt. Verentis stelt nog wel dat zij fors verlies zou gaan lijden indien zij [naam3] na zijn verjaardag meer zou hebben moeten gaan betalen dan zij van VisualMedia zou hebben ontvangen. Maar in de situatie waar het hof nu vanuit heeft te gaan - te weten een detacheringsovereenkomst zonder einddatum met een jongeman die geen regulier beginnend developer was - lag het op de weg van Verentis om de wijziging van het tarief en/of de duur waarvoor het overeengekomen tarief zou gelden aan de orde te stellen. Voor het hof is komen vast te staan dat dit niet (voldoende duidelijk) is gebeurd.
In ieder geval komt uit de getuigenverklaringen van [naam1] en [naam2] niet naar voren dat dit mondeling tussen hen is besproken. Verder verklaart [naam2] weliswaar dat hij de brieven van 1 februari 2018 en 22 januari 2019 (productie A) over de eerste resp. tweede tariefsverhoging aan [naam1] heeft overhandigd c.q. bij diens secretaresse heeft achtergelaten, maar [naam1] verklaart op zijn beurt deze brieven niet eerder dan in het kader van deze procedure te hebben gezien. [naam2] relativeert zijn eigen herinneringen aanmerkelijk, zodat het hof aan zijn verklaring op dit punt bovendien niet veel gewicht toekent. Anders dan Verentis betoogt valt ook uit de mails van 5 februari 2018 (productie C) en 4 februari 2019 (productie D) niet af te leiden dat de tariefsverhogingen daadwerkelijk onderwerp van gesprek tussen partijen zijn geweest. Daarmee resteert dat VisualMedia de facturen van Verentis over een lange periode zonder protest heeft voldaan, maar die enkele omstandigheid acht het hof in dit geval onvoldoende om gerechtvaardigd vertrouwen op de instemming van tariefsverhogingen op te kunnen baseren.
2.8
VisualMedia is hiermee geslaagd in tegenbewijs van het vermoeden dat Verentis er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat VisualMedia heeft ingestemd met de tariefsverhogingen tot € 19,05 per uur. Verentis, op wie de bewijslast en het bewijsrisico rust, heeft geen getuigen voorgebracht en ook overigens nader geen bewijs geleverd van de stelling dat haar vertrouwen wel gerechtvaardigd was. Evenmin heeft zij aanvullende feiten en omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Gevolgen voor de vorderingen
2.9
De conclusie is dat de grieven van VisualMedia tegen de door de kantonrechter toegewezen betaling van de onbetaalde facturen van Verentis doel treffen. Het hof zal de vordering van Verentis tot betaling van € 11.042,76 alsnog afwijzen.
2.1
De grieven van VisualMedia zijn daarnaast gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van haar vordering tot terugbetaling van reeds betaalde facturen, voor zover die van een hoger uurtarief uitgaan dan 13,75, als onverschuldigd. Ter beoordeling van deze grieven staat het hof voor de vraag of er wel of geen rechtsgrond aan de betaling van de facturen ten grondslag heeft gelegen. Daarbij rust de stelplicht en de bewijslast op VisualMedia, omdat zij zich op de onverschuldigdheid van de al verrichte betalingen beroept. Hierbij dient bij de eigen partijverklaring wel de beperking van artikel 164 lid 2 Rv in acht te worden genomen.
Uit het voorgaande volgt dat Verentis voor de werkzaamheden van [naam3] € 13,75 per uur had mogen factureren en dat Verentis er in dit geval niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat VisualMedia heeft ingestemd met de tariefsverhogingen tot € 19,05 per uur. Voor zover de betaalde facturen zijn gebaseerd op een hoger tarief dan € 13,75 heeft VisualMedia meer betaald dan bij haar in rekening mocht worden gebracht. VisualMedia heeft voldoende aangetoond dat deze betalingen op een (administratieve) vergissing berusten. De omstandigheid dat aan de facturen een geldige detacheringsovereenkomst ten grondslag ligt, laat onverlet dat VisualMedia schuldenaar was voor een geringer bedrag dan is betaald. Daarmee is de vordering van VisualMedia tot terugbetaling van € 7.825,01 aan wat teveel is betaald op grond van artikel 6:203 BW toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
2.11
De grief van Verentis tegen het vonnis van de kantonrechter ziet op de afwijzing van vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten. Uit het voorgaande vloeit voort dat deze grief niet slaagt. De hoofdvordering van Verentis is niet toewijsbaar, zodat ook de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking komt.
2.12
Het hof zal het vonnis van de kantonrechter vernietigen, de vorderingen van Verentis alsnog afwijzen en Verentis veroordelen tot betaling van € 7.825,01 aan wat VisualMedia te veel heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast zal de vordering van VisualMedia tot terugbetaling van wat zij op basis van het bestreden vonnis aan Verentis heeft voldaan worden toegewezen, vermeerderd met de over dit bedrag gevorderde en niet weersproken wettelijke rente.

3.De slotsom

3.1
Het principaal hoger beroep van VisualMedia slaagt.
3.2
Het incidenteel hoger beroep van Verentis faalt.
3.3
VisualMedia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in principaal en incidenteel hoger beroep worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van VisualMedia worden begroot op:
- in eerste aanleg: € 486,- aan griffierecht en € 720,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
- in principaal hoger beroep: € 87,99 aan explootkosten, € 2.071,- aan griffierecht, € 191,- aan taxe en € 4.326,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat (3 punten x tarief III à
€ 1.442,-);
- in incidenteel hoger beroep: € 393,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat (1 punt x de helft van tarief I à € 787,-).
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf twee weken na de datum van dit arrest.

4.De beslissing

Het hof in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 3 maart 2020 en beslist:
wijst de vorderingen van Verentis af;
veroordeelt Verentis om aan VisualMedia te betalen een bedrag van € 7.825,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2019 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Verentis tot terugbetaling aan VisualMedia van al wat VisualMedia op basis van het bestreden vonnis aan Verentis heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
3 april 2020 tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt Verentis in de proceskosten van beiden instanties, aan de zijde van VisualMedia:
  • in eerste aanleg vastgesteld op € 486,- aan griffierecht en € 720,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
  • in principaal hoger beroep vastgesteld op € 2.349,99 aan verschotten en € 4.326,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
  • en in incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 393,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
al deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, J.H. Kuiper en H. de Hek en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
12 juli 2022.