ECLI:NL:GHARL:2022:588

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
21-002688-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met alcoholgebruik en snelheidsovertreding met zware lichamelijke letsels als gevolg

In deze zaak gaat het om een verkeersongeval dat plaatsvond op 4 maart 2020, waarbij de verdachte, bestuurder van een Ford Transit, onder invloed van alcohol een ongeval veroorzaakte. De verdachte had voorafgaand aan het rijden alcoholhoudende drank (wodka) genuttigd en reed met een snelheid tussen de 123,7 en 160 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op de weg 100 kilometer per uur was. Tijdens het rijden heeft de verdachte meerdere voertuigen ingehaald en scherp naar links gestuurd, wat leidde tot een aanrijding met een Volkswagen Polo, bestuurd door [slachtoffer 2], en een Fiat Talento. Door deze aanrijding raakten de bestuurder en passagier van de Volkswagen Polo zwaar gewond, met onder andere neurologische schade en een hersenschudding als gevolg.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld in de zin van de jurisprudentie van de Hoge Raad, maar dat hij wel zeer onvoorzichtig en onoplettend was geweest. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van de gevolgen van het ongeval, de alcoholproblematiek van de verdachte en de impact op de slachtoffers. De verdachte had zich inmiddels aangemeld voor behandeling van zijn alcoholverslaving en toonde spijt voor zijn daden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002688-21
Uitspraak d.d.: 28 januari 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Midden-Nederland van 2 juni 2021 met parketnummer 16-058797-20
in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de duur van de opgelegde bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, die vervangen dient te worden door 5 jaren, en - naar het hof begrijpt - de gestelde bijzondere voorwaarde van klinische opname van verdachte in geval van terugval in (overmatig)
middelengebruik, welk gebruik vervangen dient te worden door (overmatig)
alcoholgebruik. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. A. Foppen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft het
primairtenlastegelegde bewezen verklaard met
roekeloosheidals schuldgradatie en verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Uit de processtukken, in het bijzonder bladzijde 8 van het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (dossierpagina 21 van het politiedossier nr. PL0900-2020067282), blijkt dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden “ [adres 1] , gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van [plaatsnaam] in de [naam gemeente] ”. Het hof leest de pleegplaats “te [plaatsnaam] ” in het (gewijzigd) primair en subsidiair onder A. en B. tenlastegelegde dan ook telkens verbeterd in “in de [naam gemeente] ”. Het hof is van oordeel dat hier telkens sprake is van een kennelijke misslag. Door de verbeterde lezing is verdachte niet in zijn verdediging geschaad.
Aldus verbeterd gelezen en na wijziging van het primair tenlastegelegde ter terechtzitting in eerste aanleg is aan verdachte tenlastegelegd, dat:
primairhij op of omstreeks 4 maart 2020 in de [naam gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Ford Transit gekentekend [kenteken 5] ), daarmede rijdende over de weg, [adres 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- na gebruik van alcoholhoudende drank (wodka) voorafgaand en/of tijdens het rijden en/of - te rijden met een snelheid tussen de 123,7 en 160 kilometer per uur, althans met een snelheid (veel) hoger dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 100 kilometer per uur en/of
- ( met die snelheid) meerdere malen, althans eenmaal een motorrijtuig (Toyota gekentekend [kenteken 1] ) rechts in te halen en/of (na de laatste inhaalmanoeuvre) (vervolgens) (scherp) naar links te sturen waardoor de bestuurder van die Toyota een noodstop moest maken, althans hard moest remmen teneinde een aanrijding te voorkomen en/of
- zijn snelheid niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van een (ander) (stilstaand) motorrijtuig (Volkswagen Polo gekentekend [kenteken 2] ) aan te rijden/botsen, ten gevolge waarvan dat motorrijtuig tegen een (ander) motorrijtuig (Fiat Talento gekentekend [kenteken 3] ) en/of (vervolgens) de (linker)vangrail is gereden/gebotst en aldaar tot stilstand is gekomen en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van die Fiat Talento aan te rijden/botsen waardoor laatstgenoemd motorrijtuig tegen de achterzijde van een (ander) motorrijtuig (Skoda Fabia gekentekend [kenteken 4] ) is gereden/gebotst
waardoor (een) ander(en) zwaar lichamelijk letsel, te weten de bestuurder en/of passagier van die Volkswagen Polo,
- [slachtoffer 1] : neurologisch beeld met uitval rechts en/of (forse) afasie en/of een gebroken ruggenwervel en/of drie gebroken ribben en/of (een) wond(en) op de enkel en/of het hoofd en/of (een) scheur(en) in (een) ruggenwervel(s) en/of ruggenmergschade en/of een (incomplete) dwarslaesie en/of spierkrachtverlies en/of spasticiteit bij/in beide benen en/of
- [slachtoffer 2] : een hoofdwond en/of een hersenschudding en/of geheugenverlies en/of
oorsuizen, en/of hoofdpijnen
of zodanig lichamelijk letsel werd(en) toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde of vierde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiairA.
hij op of omstreeks 4 maart 2020 in de [naam gemeente] , als bestuurder van een voertuig (Ford Transit gekentekend [kenteken 5] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en/of artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 940 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
en/of
B.
hij op of omstreeks 4 maart 2020 in de [naam gemeente] , als bestuurder van een voertuig (Ford Transit gekentekend [kenteken 5] ), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres 1] en zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, door
- te rijden met een snelheid tussen de 123,7 en 160 kilometer per uur, althans met een snelheid (veel) hoger dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 100 kilometer per uur en/of
- ( met die snelheid) meerdere malen, althans eenmaal een motorrijtuig (Toyota gekentekend [kenteken 1] ) rechts in te halen en/of (na de laatste inhaalmanoeuvre) (vervolgens) (scherp) naar links te sturen waardoor de bestuurder van die Toyota een noodstop moest maken, althans hard moest remmen teneinde een aanrijding te voorkomen en/of
- zijn snelheid niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van een (ander) (stilstaand) motorrijtuig (Volkswagen Polo gekentekend [kenteken 2] ) aan te rijden/botsen, ten gevolge waarvan dat motorrijtuig tegen een (ander) motorrijtuig (Fiat Talento gekentekend [kenteken 3] ) en/of (vervolgens) de (linker)vangrail is gereden/gebotst en aldaar tot stilstand is gekomen en/of
- ( vervolgens) tegen de achterzijde van die Fiat Talento aan te rijden/botsen waardoor laatstgenoemd motorrijtuig tegen de achterzijde van een (ander) motorrijtuig (Skoda Fabia gekentekend [kenteken 4] ) is gereden/gebotst
waardoor (een) ander(en) (zwaar) gewond is/zijn geraakt, te weten de bestuurder en/of passagier van die Volkswagen Polo, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
Nadere bewijsoverweging ter zake van het primair tenlastegelegde
Voor de beantwoording van de vraag of een verdachte schuld heeft gehad aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in hier bedoelde zin.
Op grond van de door het hof gebezigde - in geval van cassatie in de aanvulling ex artikel 415, eerste lid, juncto artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering op te nemen - bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 4 maart 2020 als bestuurder van een Ford Transit (bedrijfsauto) gereden [adres 1] , gelegen buiten de als zodanig aangeduide bebouwde kom van [plaatsnaam] , in de [naam gemeente] . Voorafgaand aan en tijdens het rijden heeft hij alcoholhoudende drank (wodka) gebruikt. Na onderzoek bleek zijn ademalcoholgehalte 940 µg/l te zijn. Op genoemde weg gold een maximum snelheid van 100 km/u. Verdachte heeft aldaar met een snelheid gereden van tussen de 123,7 en 160 km/u. Met deze snelheid heeft verdachte meermalen een Toyota Pro-Ace, bestuurd door [naam] , rechts ingehaald. Na de laatste inhaalmanoeuvre heeft verdachte, ter hoogte van een turborotonde, waar verschillende auto’s vóór hem reden, waaronder na te melden Volkswagen Polo,
Fiat Talento en Skoda Fabia, scherp naar links gestuurd. Hierdoor moest [naam] voornoemd hard remmen om een aanrijding te voorkomen. Verdachte heeft zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij in staat was om zijn bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Verdachte is daarop tegen de achterzijde van een Volkswagen Polo, bestuurd door [slachtoffer 2] met
[slachtoffer 1] als inzittende, aangereden/gebotst, waardoor deze Volkswagen Polo tegen de linker vangrail is gereden/gebotst en aldaar tot stilstand gekomen. Als gevolg hiervan is aan [slachtoffer 1] voornoemd zwaar lichamelijk letsel toegebracht en is aan [slachtoffer 2] voornoemd zodanig lichamelijk letsel toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Vervolgens is verdachte met de door hem bestuurde bedrijfsauto tegen de achterzijde van een Fiat Talento, bestuurd door [slachtoffer 3] , aangereden/gebotst. Deze Fiat Talento is daardoor tegen de achterzijde van een Skoda Fabia, bestuurd door [slachtoffer 4] , gereden/gebotst.
Het hof is van oordeel dat verdachte door zijn rijgedrag schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW1994.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de schuld van verdachte aan het verkeersongeval bestaat uit roekeloosheid.
Naar het oordeel van het hof wordt niet voldaan aan de uit de jurisprudentie van de Hoge Raad voortvloeiende eis dat sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust was, althans had moeten zijn. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Dat kan hier niet worden bewezen. In het bijzonder kan - anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd - niet worden bewezen dat verdachte vlak voor het ongeval heeft deelgenomen aan een wedstrijd met [naam] , de bestuurder van de
Toyota Pro-Ace. Noch uit de verklaringen van de verdachte, noch uit de verklaring van
[naam] voornoemd kan dit worden afgeleid. De verklaring van de getuige [naam getuige] acht het hof niet van zodanig gewicht dat daarop het bewijs voor het houden van een wedstrijd vlak voor het ongeval kan worden gebaseerd. Van belang daartoe acht het hof dat deze getuige een interpretatie geeft van wat zij gezien heeft, zonder daartoe feiten of omstandigheden te noemen, terwijl die interpretatie gekleurd kan zijn door wat zij heeft waargenomen van de gevolgen van het ongeval.
Van roekeloosheid kan ook sprake zijn, zo bepaalt artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, als het gedrag van verdachte tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, kan worden aangemerkt.
Artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
Het is een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Als zodanige verkeersgedragingen kunnen de volgende gedragingen worden aangemerkt:
o a. onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen;
o b. gevaarlijk inhalen;
o c. negeren van een rood kruis;
o d. over een vluchtstrook rijden waar dit niet is toegestaan;
o e. inhalen voor of op een voetgangersoversteekplaats;
o f. niet verlenen van voorrang;
o g. overschrijden van de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid;
o h. zeer dicht achter een ander voertuig rijden;
o i. door rood licht rijden;
o j. tegen de verkeersrichting inrijden;
o k. tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden;
o l. niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van deze wet bevoegde personen;
o m. overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a. tot en met l. genoemd.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij de toepassing van het eerste lid mede in aanmerking wordt genomen de mate waarin de verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid.
Het hof stelt vast dat de gedragingen van verdachte die hebben geleid tot het ongeval, zoals ook is tenlastegelegd, betreffen het overschrijden van de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid (overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) juncto bord A1 van bijlage I bij dit reglement) en het niet in staat zijn het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de bestuurder de weg kan overzien en waarover de weg vrij is (overtreding van artikel 19 van het RVV 1990).
Het hof acht niet bewezen dat verdachte zich (opzettelijk) zodanig heeft gedragen dat deze verkeersregels in ernstige mate zijn geschonden.
Met betrekking tot de snelheidsovertreding kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de overschrijding van de maximumsnelheid met ongeveer 24 kilometer per uur, maar dat brengt nog niet mee dat er sprake is van het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid. Een overschrijding van de maximumsnelheid met 23 of 24 kilometer per uur valt in beginsel onder de reikwijdte van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Er kunnen omstandigheden zijn waaronder een dergelijke overschrijding als het in ernstige mate overtreden van een verkeersregel moet worden beschouwd. Deze omstandigheden kunnen hier evenwel niet worden vastgesteld. In het bijzonder kan uit het dossier niet worden afgeleid hoe druk het ten tijde van het ongeval ter plaatse was en of en in hoeverre andere weggebruikers hun snelheid hadden aangepast.
Dat verdachte opzet had op het niet in staat zijn het voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de bestuurder de weg kan overzien en waarover de weg vrij is, kan evenmin worden bewezen. Het dossier biedt geen informatie over de afstand tot de voor verdachte rijdende voertuigen op het moment dat verdachte op de linker rijstrook was gaan rijden. Verdachte heeft verklaard dat de voertuigen voor hem plotseling remden.
Vorenstaande betekent dat het gedrag van verdachte niet als overtreding van artikel 5a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet doet daaraan niet af.
Het hof is van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en daarmee schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW1994.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2020 in de [naam gemeente] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Ford Transit gekentekend [kenteken 5] ), daarmede rijdende over de weg, [adres 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- na gebruik van alcoholhoudende drank (wodka) voorafgaand en tijdens het rijden en
- te rijden met een snelheid tussen de 123,7 en 160 kilometer per uur en
- met die snelheid meerdere malen een motorrijtuig (Toyota gekentekend [kenteken 1] ) rechts in te halen en na de laatste inhaalmanoeuvre scherp naar links te sturen waardoor de bestuurder van die Toyota hard moest remmen teneinde een aanrijding te voorkomen en
- zijn snelheid niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
- vervolgens tegen de achterzijde van een ander motorrijtuig (Volkswagen Polo gekentekend [kenteken 2] ) aan te rijden/botsen, ten gevolge waarvan dat motorrijtuig tegen de linker vangrail is gereden/gebotst en aldaar tot stilstand is gekomen en
- vervolgens tegen de achterzijde van die Fiat Talento aan te rijden/botsen waardoor laatstgenoemd motorrijtuig tegen de achterzijde van een ander motorrijtuig (Skoda Fabia gekentekend [kenteken 4] ) is gereden/gebotst,
waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten de passagier van die Volkswagen Polo
- [slachtoffer 1] :
neurologisch beeld met uitval rechts en (forse) afasie en een gebroken ruggenwervel en drie gebroken ribben en een wond op de enkel en het hoofd en een scheur in een ruggenwervel en ruggenmergschade en een incomplete dwarslaesie en spierkrachtverlies en spasticiteit bij/in beide benen en
waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten de bestuurder van die Volkswagen Polo
- [slachtoffer 2] :
een hoofdwond en een hersenschudding en geheugenverlies en oorsuizen en hoofdpijn werd toegebracht,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Zoals bij de bewijsoverweging uiteen is gezet heeft verdachte op 4 maart 2020 als bestuurder van een bedrijfsauto, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, zeer onvoorzichtig en onoplettend gereden en een verkeersongeval veroorzaakt. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. [slachtoffer 2] heeft als gevolg van het ongeval zodanig lichamelijk letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Aldus heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht, heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en heeft hij (zwaar) lichamelijk letsel aan anderen toegebracht.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [dochter slachtoffer 1] , dochter van het slachtoffer [slachtoffer 1] , d.d. 21 september 2021 blijkt het volgende. Er zit bij haar vader qua gezondheid/mobiliteit nog niet veel verbetering in. Weliswaar is haar vader er mentaal beter aan toe en kan hij hetgeen hem is overkomen intussen een plekje geven, maar het feit dat hij beperkt wordt in het doen en laten zal altijd lastig zijn. Haar vader moet zoveel nieuwe dingen accepteren en wordt elke dag, elk uur, herinnerd aan het ongeluk. De zelfstandigheid is hij kwijt. Lopen moet nog steeds achter een rollator en zelfstandig lopen zonder hulpmiddelen (rollator, krukken, stoelen, muur) gaat niet. Hij heeft altijd steun nodig. Hij moet mensen inschakelen om zelfs kleine klusjes te doen want soepel in de benen is hij niet meer. En mocht hij het willen is hij hier veel meer tijd voor kwijt.
De landelijk gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting "Artikel 6 WVW1994 veroorzaken verkeersongeval" gaan in gevallen als deze, waarbij sprake is van ernstige schuld bij een alcoholgehalte van meer dan 590 µg/l en waarbij één zwaar gewonde is gevallen, uit van oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. In de onderhavige zaak is sprake van twee gewonden, onder wie één zwaargewonde. Op grond van het vorenstaande acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
9 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren in beginsel passend en geboden.
Daarnaast is het volgende van belang.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 december 2021 blijkt dat verdachte zowel vóór als na het plegen van het bewezenverklaarde feit niet ter zake van het plegen van enig strafbaar feit is veroordeeld.
Omtrent verdachte is op 1 oktober 2020 door de Reclassering Fivoor een reclasseringsadvies uitgebracht, dat - zakelijk weergegeven - het navolgende inhoudt:
Betrokkene leidde tot oktober 2019 een maatschappelijk verantwoord bestaan; hij was werkzaam als zzp’er en had voldoende opdrachten, voldoende inkomsten, geen financiële zorgen en geen problemen (meer) ten aanzien van zijn middelengebruik. Vanaf
oktober 2019 kwam hier verandering in. Hij kreeg minder opdrachten toegewezen, hetgeen spanning gaf. Zowel betrokkene als zijn partner werden in 2009 allebei opgenomen ter detoxificatie van alcoholgebruik. Tot februari 2020 hadden zij beiden hun alcoholgebruik goed onder controle en waren zij voornamelijk abstinent van alcohol. Echter nam dit gebruik vanaf februari, bij beiden, excessieve vormen aan. Ondanks voorgaande wist betrokkene zijn werk te behouden en uit te voeren. Echter had hij veel zorgen rondom zijn partner die de gehele dag alcohol dronk. Betrokkene omschreef zijn overmatig alcoholgebruik in deze periode als zelfmedicatie.
De reclassering is van mening dat zijn alcoholgebruik, zijn copingsvaardigheden ten aanzien van het omgaan van stresssituaties, zijn angst- en paniekstoornis en de problemen op de primaire leefgebieden, risicofactoren bij betrokkene zijn. Betrokkene heeft zich naar aanleiding van het hem tenlastegelegde feit aangemeld bij de [naam instituut 1] en is hier inmiddels met een behandeling gestart. Deze behandeling zal zich richten op blijvende abstinentie en om op een andere wijze leren omgaan met stress. Daarnaast wordt betrokkene in de toekomst, mogelijk, doorverwezen naar een psycholoog dit ten aanzien van de angst- en paniekstoornis. Het is van groot belang dat betrokkene voorgaande behandeling afrondt.
De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld, dit gezien voorgaande problematiek. Daarbij dient opgemerkt te worden dat zijn alcoholgebruik als grootste risicofactor kan worden beschouwd. De reclassering adviseert dan ook om een alcoholverbod op te leggen. Zowel betrokkene als zijn behandelaar gaven aan dat dit haalbaar is en dat een dergelijk verbod een ‘stok achter de deur’ zal zijn om blijvende abstinentie te behouden. Hierdoor zal de kans op recidive worden teruggedrongen.Betrokkene gaf aan dat hij veel gevoelens van schaamte en schuld jegens de slachtoffers heeft. Hij heeft hen via zijn raadsman een excuus brief geschreven en hij stelde dat hij in de toekomst open staat, om indien zij dit wensen, met hen in gesprek te gaan.
Binnen een meldplicht kan er op worden toegezien dat betrokkene zijn afspraken ten aanzien van het behandel- en begeleidingstraject nakomt. Daarnaast kan in de toekomst binnen het toezicht aandacht zijn voor een aanmelding bij Perspectief Herstelbemiddeling.
De reclassering heeft geadviseerd om een aantal bijzondere voorwaarden te stellen.
De raadsvrouw heeft als bijlage bij haar e-mail van 13 januari 2022 aan het hof een schrijven van 7 januari 2022 van [naam medewerker] , behandelaar van verdachte bij [naam instituut 1] , onderdeel van de [naam instituut 2] , doen toekomen. Dat schrijven houdt - zakelijk weergegeven - het navolgende in:
De aanmelding is gedaan op 17 juli 2020 en tot op heden is de patiënt in behandeling bij [naam instituut 1] . Stoornis in alcohol gebruik is gedurende 16 maanden in volledige remissie. Aan het begin van de behandeling bij [naam instituut 1] was de reclassering betrokken middels een tripartiteovereenkomst. In de periode dat er toezicht was vanuit de reclassering werd abstinentie van alcohol aangetoond. Dit werd aangetoond bij de reclassering door middel van urinetesten en bij [naam instituut 1] door blaastesten. Tijdens de samenwerking was er heldere communicatie en de cliënt werkte mee aan zijn herstel. Door de cognitief gedragstherapeutische behandeling bij [naam instituut 1] heeft de cliënt inzicht gekregen in de disfunctionele copingmechanismen met betrekking tot stoornis in alcoholgebruik. Daarnaast is een effectieve copingstijl aangeleerd bij uitlokkende situaties dat tot op heden leidt tot abstinentie van alcohol. Client was aanwezig tijdens de individuele behandelgesprekken en maakte het huiswerk. Na het eindigen van het reclasseringstoezicht is de cliënt in behandeling gebleven bij [naam instituut 1] . Vanaf 26 mei 2021 tot heden bestaat de behandeling uit
laag frequentie behandelgesprekken (face-to-face) gericht op terugvalpreventie waarbij cliënt voorafgaand het gesprek een alcohol blaastest doet en tot op heden negatief wordt gemeten.
Er heeft op 27 januari 2021 op initiatief van verdachte mediation plaatsgevonden tussen verdachte en de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , dat heeft geresulteerd in een slotovereenkomst. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft aangegeven (nog) geen contact te willen met verdachte.
Ter zitting heeft het hof de indruk gekregen dat verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt voor het door hem veroorzaakte verkeersongeval en zich daaraan schuldig voelt.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat verdachte een alcoholverslaving heeft, dat deze verslaving een stoornis is, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan onder invloed van deze verslavingsstoornis en dat dan ook aannemelijk is dat de stoornis het handelen van verdachte zodanig heeft beïnvloed, dat het tenlastegelegde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, hetgeen verdisconteerd zou moeten worden in de strafoplegging.
Dat sprake is van een verminderde mate van toerekenbaarheid is niet aannemelijk geworden. Dat verdachte destijds verslaafd was aan alcohol en ook thans nog zal het hof wel mede in de strafoplegging betrekken.
Alles afwegend acht het hof de oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de in het dictum genoemde bijzondere voorwaarden, met aftrek van de tijd door verdachte in verzekering doorgebracht, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte in verband met deze strafzaak is ingevorderd en ingehouden is geweest, te weten in totaal 180 dagen, in dit geval passend en geboden.
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot gevolg zal hebben dat verdachte zijn ba(a)n(en) (een baan in loondienst bij de gemeente en zijn werk als ZZP’er) en dus zijn inkomsten zal kwijtraken en daarmee ook zijn huurwoning, dat verdachtes echtgenote daarmee ook op straat zal komen te staan en dat verdachte bovendien de hulp die hij nu krijgt zal verliezen.
Hoezeer ook het hof zich bewust is van deze consequenties, komt een andere strafmodaliteit, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, de mate van schuld die het hof bewezen acht en de gevolgen die het ongeval, in het bijzonder voor het slachtoffer [slachtoffer 1] , heeft gehad en nog steeds heeft, niet in aanmerking.
Het hof zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - de door Reclassering Fivoor geadviseerde bijzondere voorwaarde van klinische opname van verdachte in geval van terugval in (overmatig)
middelengebruik vervangen door een klinische opname van verdachte in geval van terugval in (overmatig)
alcoholgebruik.
Het hof acht een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 1] , zoals door Reclassering Fivoor was geadviseerd, thans niet meer opportuun, nu het hof geen enkele reden heeft om aan te nemen dat verdachte [slachtoffer 1] voornoemd zal (gaan) opzoeken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de verdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest zal melden bij GGZ Reclassering Fivoor, gevestigd aan de [adres 2] , [vestigingsplaats] , en zich gedurende de proeftijd bij deze instelling zal blijven melden, zolang en zo vaak deze instelling dit noodzakelijk acht;
2. dat de verdachte, indien zijn behandeling bij de [naam instituut 1] niet afdoende lijkt, zich laat behandelen door de forensische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in alcoholgebruik, overmatig alcoholgebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de verdachte gedurende de proeftijd geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J.J. Beswerda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 28 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.