ECLI:NL:GHARL:2022:587

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
21-002775-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, bedreiging en verlaten van de plaats van een ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1963, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn moeder, bedreiging met de dood van zijn moeder en zus, en het verlaten van de plaats van een verkeersongeval. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar veroordeeld voor de subsidiaire tenlasteleggingen tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de subsidiaire tenlasteleggingen van mishandeling en bedreiging, en dat hij de plaats van het ongeval had verlaten. De verdachte had zijn moeder op verschillende manieren mishandeld, waaronder met een mes, en had haar en zijn zus bedreigd. Het hof heeft de ernst van de feiten onderkend, maar ook rekening gehouden met de spijtbetuiging van de verdachte en zijn inspanningen om hulp te zoeken.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft de straf gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De in beslag genomen messen zijn niet meer aan de orde, aangezien de verdachte afstand heeft gedaan van deze voorwerpen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002775-19
Uitspraak d.d.: 27 januari 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- [plaats] , zittingsplaats [plaats] ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2018 met parketnummer 18-110519-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) in het jaar 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 augustus 2021 en 13 januari 2022.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
 veroordeling ter zake het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot:
 een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest;
 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
 onttrekking aan het verkeer van de 3 in beslag genomen messen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B.P.M. Canoy, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en veroordeeld ter zake het onder 1 subsidiair, 2 , 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot andere overwegingen en een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep ten laste gelegd dat:
1. primair.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar mes een mes in haar schouder te steken en/of te prikken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te [plaats] zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met een mes in de schouder te steken en/of te prikken;
2.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te [plaats] zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen en/of te slaan en/of aan het haar te trekken en/of haar op de grond te gooien althans over de grond te sleuren;
3.
hij op of omstreeks 24 mei 2016 te [plaats] [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik slacht jullie af" en/of "Ik maak jullie dood" en/of daarbij slijpende bewegingen met twee messen heeft gemaakt, althans twee messen heeft getoond op het moment dat hij, verdachte zich op korte afstand van die [slachtoffer 1] bevond, althans woorden en/of feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op/aan [adres] , op of omstreeks 24 mei 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof is met de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel ook in onderdelen slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 24 mei 2016 te [plaats] zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar met een mes in de schouder te steken;
2.
hij op 24 mei 2016 te [plaats] zijn moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en aan het haar te trekken en haar op de grond te gooien;
3.
hij op 24 mei 2016 te [plaats] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik slacht jullie af" en "Ik maak jullie dood" en daarbij slijpende bewegingen met twee messen heeft gemaakt;
4.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in [plaats] op [adres] , op 24 mei 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 3] ) letsel en schade was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:

mishandeling, begaan tegen zijn moeder.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte.

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn moeder in haar eigen woning op meerdere wijzen mishandeld. Met name het steken met een mes is een zeer ernstig feit. Hij heeft haar pijn gedaan en letsel toegebracht. Daarbij heeft hij haar en zijn zus bedreigd met de dood. Hiermee heeft verdachte zijn moeder en zijn zus dusdanig angst aangejaagd dat zij vreesden voor hun leven. Dit zijn naar het oordeel van het hof hoogst ernstige feiten. In hoger beroep heeft verdachte de feiten niet langer ontkend en in die zin verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Verdachte heeft voorts met zijn auto een aanrijding veroorzaakt. Hierbij heeft verdachte letsel veroorzaakt bij aangeefster [slachtoffer 3] en schade toegebracht aan haar fiets. Verdachte is ondanks deze aanrijding weggereden van de plaats van het ongeval zonder eerst zijn personalia bij de benadeelde achter te laten, waardoor de mogelijkheden voor de benadeelde om verdachte aansprakelijk te stellen voor zijn handelen werden bemoeilijkt.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 december 2021 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake strafbare feiten, waaronder ook soortgelijke feiten. Het betreft echter veroordelingen van meer dan tien jaar geleden. Hierdoor zijn zij voor de strafbepaling in de onderhavige zaak niet van zwaarwegend belang.
Ter zitting van het hof op 13 januari 2022 heeft verdachte spijt betuigd en heeft naar voren gebracht dat hij bij de GGZ hulp heeft gezocht om herhaling te voorkomen en ook nu nog steeds hulp behoeft. Naar eigen zeggen gebruikt hij sinds januari 2020 geen alcohol of drugs meer. Verdachte heeft verder verklaard dat hij een bewindvoerder heeft en wordt begeleid door een hulpverlener van Stichting Re-care. De ter zitting van het hof aanwezige hulpverlener van deze Stichting heeft dit beaamd. Als verdachte naar de gevangenis zou moeten, zou dat de hulpverlening kunnen doorkruisen en ‘meer kapot maken dan het goed zou doen’, aldus de raadsman.
Gelet op de ernst van de feiten is naar het oordeel van het hof in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Echter het feit dat verdachte spijt heeft betuigd, zijn verantwoordelijkheid heeft genomen en zelf hulpverlening heeft ingeschakeld om herhaling te voorkomen, is voor het hof aanleiding te kiezen voor een voorwaardelijke gevangenisstraf en uit hoofde van vergelding voor een taakstraf. Volstaan met een taakstraf, zoals de raadsman heeft bepleit, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de feiten. Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats, om de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Al het vorenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de berechting van de zaak in hoger beroep behoort te zijn afgerond met een einduitspraak binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Verdachte heeft op 21 mei 2019 hoger beroep ingesteld. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer acht maanden. Deze overschrijding is deels het gevolg van het aanhoudingsverzoek van de verdediging ter zitting van 31 augustus 2021. Dit ook in aanmerking nemende zal het hof de duur van de op te leggen taakstraf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot 160 uren.
Ten aanzien van de in beslag genomen drie messen waarvan de advocaat-generaal de onttrekking aan het verkeer heeft gevorderd, is een beslissing van het hof niet meer nodig. Verdachte heeft namelijk ter zitting van het hof op 13 januari 2022 afstand gedaan van deze messen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 27 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.