ECLI:NL:GHARL:2022:5860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
21-004609-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep met afwijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen gekregen. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 12 oktober 2021, waarin de verdachte werd veroordeeld voor diefstal van een (aluminium) beeld. Tijdens de zitting op 24 juni 2022 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht en de vordering van de advocaat-generaal tot bevestiging van het vonnis in overweging genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering in de zaak niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De camerabeelden die de dader zouden identificeren, waren niet meer beschikbaar in het dossier, en de herkenning door de verbalisant was niet toetsbaar. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de diefstal. De verdachte is dan ook vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 4.500,00 had ingediend, afgewezen. Aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden, kon de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen. Ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf werd afgewezen, omdat deze was gebaseerd op de veronderstelling dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het tenlastegelegde feit. Het hof heeft de kosten voor de benadeelde partij en de verdachte ieder voor hun eigen rekening gesteld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004609-21
Uitspraak d.d.: 8 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2021 met parketnummer 16-197198-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-004612-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 12 oktober 2021 verdachte ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen en ten slotte de tenuitvoerlegging gelast van een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, onder parketnummer 21-004612-19 bevolen, voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 21 mei 2021.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een (aluminium) beeld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] en/of [persoon] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het gerechtshof grondt deze beslissing op het volgende.
Van de diefstal op 12 juli 2021 - uit een werkplaats - zijn foto-afdrukken van camerabeelden aanwezig die onderdeel van het strafdossier vormen. De persoon die op die beelden zichtbaar is als de dader van de diefstal, is op aanwijzing van aangeefster op 21 juli 2021 door verbalisant [verbalisant] herkend als zijnde de verdachte.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning, is onder meer de kwaliteit (van de foto-afdrukken) van de camerabeelden van de herkende persoon en de mate van zichtbaarheid van diens persoonskenmerken op die afbeeldingen van belang. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien. Het hof stelt vast dat de camerabeelden van de diefstal zich niet (meer) in het dossier bevinden. Wel zitten in het dossier de hiervoor genoemde foto-afdrukken van die camerabeelden. Op die foto-afdrukken is het gezicht van de dader slechts zeer beperkt zichtbaar. Het hof stelt voorts vast dat uit het dossier niet blijkt op basis van welke persoonskenmerken de verbalisant verdachte herkende. Gelet op het voorgaande is de betrouwbaarheid van die herkenning voor het hof niet toetsbaar. In aanmerking genomen hetgeen zich voorts nog in het dossier bevindt, leidt dit ertoe dat het hof niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen hem is tenlastegelegd en de vordering na voorwaardelijke veroordeling gegrond is op de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 25 juli 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 21 mei 2021, onder parketnummer 21-004612-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 8 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.