ECLI:NL:GHARL:2022:5784

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
21-004210-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens openlijke geweldpleging en mishandeling door beveiligers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een beveiliger, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en mishandeling, maar het hof heeft hem vrijgesproken. Het hof oordeelde dat de verdachte, gezien de omstandigheden, niet buiten de grenzen van wat redelijk was is gegaan. De verdachte was op het moment van de feiten werkzaam als beveiliger op een camping tijdens een evenement en had de bevoegdheid om personen van het terrein te verwijderen. De verdachte en zijn medeverdachte hebben gehandeld binnen de maatschappelijk aanvaardbare grenzen van hun taakuitoefening. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van geweld in de zin van de artikelen 141 of 300 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004210-20
Uitspraak d.d.: 7 juli 2022
VERSTEK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 november 2020 met parketnummer 18-038434-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hof stelt vast dat verdachte weliswaar niet ter zitting is verschenen en dat verdachte geen grieven als bedoeld in artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend, maar ziet in het door hem ter terechtzitting in eerste aanleg gevoerde verweer aanleiding de zaak inhoudelijk te behandelen.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij en diens raadsman, mr. N.R. Coffi naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het primair ten laste gelegde (openlijke geweldpleging) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 2.479,75 aan materiele schade en een bedrag van 5.250,00 aan immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke renten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is ten aanzien van het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 september 2018 te Assen openlijk, te weten, op of aan (het campingterrein gelegen aan) De Haar, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door hem bij de armen te pakken en/of zijn armen (hardhandig) op zijn rug te draaien en achter zijn rug te houden en/of door hem tegen de grond te werken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 september 2018 te Assen tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem bij de armen te pakken en/of zijn armen (hardhandig) op zijn rug te draaien en achter zijn rug te houden en/of door hem tegen de grond te werken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurde pees in de linkerarm (een zgn. 'rotator cuff ruptuur') ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

De advocaat-generaal concludeert tot bewezenverklaring.
Oordeel hof.
Vastgestelde feiten
Het hof gaat bij de beoordeling van de zaak uit van de volgende feiten.
Verdachte was in de nacht van 30 september 2018 werkzaam als beveiliger op een terrein dat in het kader van het evenement Britse Superbikes op het TT-circuit in Assen als camping in gebruik was. Hij was daar werkzaam met collega beveiligers, dat wil zeggen medeverdachte [medeverdachte] en collega [collega] . Verdachte was als beveiliger gevraagd er op toe te zien dat er zich geen mensen op het campingterrein bevonden die daar niet thuishoorden. Alle campinggasten dienden ter controle een polsbandje te dragen. Aangever stond als gast op het campingterrein. Aangever had bij zijn inschrijving op de camping ook een polsbandje gekregen. In de aan de nacht voorafgaande avond is aangever – die tezamen met anderen het terrein verliet – er rond 23:30 uur door de beveiligingsdienst meermalen op gewezen dat hem bij terugkomst, wanneer hij geen polsbandje zou dragen, de toegang tot het campingterrein zou worden geweigerd. Aangever heeft desondanks zonder polsbandje het campingterrein verlaten. Aldus medeverdachte [medeverdachte] en collega [collega] : onder mededeling aan de beveiligingsmedewerkers dat hij wel een manier wist om bij terugkomst toch het campingterrein op te komen. Aangever heeft daarover verklaard dat hij tegen de beveiligers zei goed naar zijn gezicht te kijken zodat, als hij terugkwam, de beveiliger hem zou herkennen en zou toelaten.
In de nacht kwam aangever rond 03:30 uur terug bij de ingang van de camping. Omdat aangever geen polsbandje droeg werd hem de toegang geweigerd. Na de discussie die hierdoor ontstond tussen aangever en de beveiligingsmedewerkers is aangever weggelopen. Korte tijd later zien de beveiligingsmedewerkers aangever via een droogstaande sloot het campingterrein betreden. Verdachte en zijn collega-beveiligers die op zoek gaan naar aangever, troffen hem achter een camper op de knieën liggend, voorover gebogen met zijn gezicht op de grond, aan. Aangever werd daar door de beveiligers aangesproken en aangever is overeind gekomen. Verdachte en zijn collega-beveiligers wilden aangever van het terrein verwijderen. Op een gegeven moment heeft aangever tijdens het gezamenlijk lopen naar de uitgang van het terrein met zijn rechterarm achterwaarts een beweging gemaakt waarbij het gezicht van verdachte werd geraakt ten gevolge waarvan diens bril op de grond terecht kwam. Verdachte heeft tezamen met zijn collega-beveiligers aangever op de grond gebracht. Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat zij aangever op dat moment aanhielden en de politie belden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben ieder een arm van aangever achter de rug van aangever gebracht en collega-beveiliger [collega] heeft op dat moment aangever – die zich op dat moment verzette – bij de benen vastgehouden. Vervolgens hebben zij aangever lopend over het terrein over een afstand van ongeveer 75 meter naar de uitgang gebracht om daar op de politie te wachten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben tijdens het lopen de armen van aangever achter de rug vastgehouden. Mede-verdachte [medeverdachte] heeft daarover verklaard bij de politie op de vraag hoe de armklem eruit zag:
“een hand gaat achter de rug. In een hoek van 90 graden stond de arm. Ik hield met een hand zijn bovenarm vast en met de andere hand zijn pols.”Aangever heeft tijdens het lopen gezegd pijn te ondervinden en heeft verklaard gemerkt te hebben dat verdachte zijn greep aan de rechterarm versoepelde.
De politie die ter plaatse kwam trof de situatie, aldus de relatering van een van de verbalisanten, als volgt aan: “
Ter plaatse gekomen zag ik dat een manspersoon voorover gebogen stond en met zijn handen op zijn rug vast werd gehouden door twee andere mannen, tevens stond er nog een derde man bij.
Op het moment dat ik uitstapte keek de man welke vastgehouden werd mij aan en zei direct: "neem mij alsjeblieft mee". Ik ging er vanuit dat deze man de door de beveiligers aangehouden verdachte was. Ik ben naar de man gelopen, ik zag dat hij geen handboeien om had. ik vroeg aan de beveiligers die bij hem stonden of hij rustig was. Ik hoorde dat twee beveiligers zeiden dat dit inderdaad het geval was.”
Er wordt door een verbalisant ook nog beschreven dat de adem van de verdachte (het hof begrijpt: [benadeelde partij] ) riekte naar inwendig gebruik van alcohol houdende drank maar dat er redelijk met hem te communiceren was. Diezelfde dag, op 30 september 2018, wordt aangever gehoord als verdacht van mishandeling van verdachte. Aangever [benadeelde partij] heeft korte tijd na de bewuste nacht op 3 oktober zijn huisarts bezocht vanwege schouderklachten. Na medisch onderzoek is geleken dat sprake is van letsel aldaar. Op 9 oktober 2018 doet aangever aangifte van mishandeling gepleegd door de beveiligingsmedewerkers, waardoor hij een gescheurde pees in zijn schouder zou hebben opgelopen. Op 12 december 2018 wordt aangever voor de tweede maal gehoord.
Het hof gaat op grond van de inhoud van de stukken waaronder de aangifte, verklaringen van de (mede)verdachte(n) uit van de bovenomschreven feiten. Het hof heeft gezien dat aangever [benadeelde partij] in zijn tweede verklaring heeft verklaard direct nadat hij door verdachte en zijn medeverdachte liggend achter de camper werd ontdekt, door beiden in een pijnlijke armklem te zijn vastgehouden, maar zowel verdachte als zijn medeverdachte, als ook beveiliger [collega] , hebben die situatie feitelijk ieder in hun eigen bewoording anders beschreven. Zij geven - samengevat - aan de armklem te hebben toegepast na aanhouding van aangever toen hij verdachte in het gezicht had geraakt. Aangever is in zijn eerste en tweede verklaring niet geheel consistent op dit punt. Het hof kan deze door aangever in zijn tweede verklaring geschetste gang van zaken ten aanzien van het tijdstip van de armklem al met al niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen en acht dit niet bewezen. Het hof gaat daar derhalve niet van uit.
Beoordeling van de feiten.
Het hof beoordeelt de aan verdachte verweten gedragen op basis van de vastgestelde feiten. Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Het hof gaat er op grond van de hierboven vastgestelde feiten van uit dat de verdachte verweten gedragingen plaatsvonden tijdens zijn werkzaamheden als beveiliger van het camping terrein. Verdachte heeft als beveiliger samen met medeverdachte [medeverdachte] aangever onder controle gebracht en vastgepakt teneinde hem van het terrein te verwijderen omdat aangever verdachte in het gezicht raakte. Bij het verwijderen van iemand die zich niet aan de regels houdt, moet een beveiliger bevoegd worden geacht personen niet alleen verbaal de toegang te ontzeggen, maar hen ook zo nodig aan te raken. Ook het vastpakken van personen kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn.
Maatgevend bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het optreden is dat de beveiliger daarbij de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Dat laat enige beoordelingsruimte voor verschillen van inzicht en van reactiemogelijkheden.
Het hof is van oordeel dat onder de hiervoor genoemde omstandigheden verdachte met zijn handelen niet buiten de grenzen is gegaan van wat redelijk was. Verdachte was in de gegeven situatie als beveiliger bevoegd om aangever nadat hij daar werd ontdekt van het terrein te verwijderen. Niet is komen vast te staan dat in die eerste fase sprake is geweest van een hardhandige greep, noch een armklem. Op het moment dat aangever achterwaarts met een van zijn armen een beweging maakte waarbij verdachte die als een van de beveiligers achter aangever liep, in het gezicht werd geraakt, was naar het oordeel van het hof het aanleggen van een armklem - teneinde aangever onder controle te krijgen en gecontroleerd naar de uitgang te begeleiden waar op politie zou worden gewacht – in redelijkheid gerechtvaardigd. Het handelen van verdachte was derhalve niet onrechtmatig.
Dat aangever door de armklem letsel zegt te hebben opgelopen doet aan het vorenstaande niets af. Niet in discussie is dat sprake is van letsel bij aangever kort na de bewuste nacht. Het hof kan evenwel niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen hoe en op welk moment dat letsel is ontstaan. In ieder geval is niet komen vast te staan dat verdachtes opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, bij het onder controle brengen en in een armklem houden van aangever was gericht op het toebrengen van letsel. Evenmin was – als hiervoor overwogen - daarbij sprake van het uitoefenen van grensoverschrijdend geweld.
Het hof is van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben gehandeld binnen de maatschappelijk aanvaardbare grenzen van hun taakuitoefening als beveiliger.
Aldus stelt het hof vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en positie hebben gehandeld zonder dat sprake is geweest van geweld in de zin van artikel 141 of artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande acht het hof niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.725,14. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.729,75. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Dit betekent dat in deze procedure geen wettelijke mogelijkheid bestaat de vordering tot schadevergoeding inhoudelijk te beoordelen. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen maar kan de vordering desgewenst bij de civiele rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 7 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Souer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.