ECLI:NL:GHARL:2022:5761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
21-001988-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van politieagent wegens mishandeling van arrestant op basis van rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, een politieagent, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld naar aanleiding van het hoger beroep van de verdachte, die vrijspraak heeft gevraagd voor de tenlastegelegde mishandeling van een arrestant op 21 juli 2020 in Borne.

Het hof oordeelt dat de verdachte heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, zoals bedoeld in artikel 7 van de Politiewet. De verdachte heeft geweld gebruikt om controle te krijgen over de situatie, waarbij hij de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden. Het hof benadrukt dat bij het beoordelen van het handelen van politieagenten in stressvolle situaties terughoudendheid moet worden betracht. De verdachte heeft verklaard dat hij de boeien van de arrestant heeft afgedaan om escalatie te voorkomen, maar dat de arrestant zich vervolgens verzet heeft, wat leidde tot de toepassing van geweld.

Na zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, concludeert het hof dat de verdachte niet schuldig is aan de mishandeling. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en spreekt de verdachte vrij. De vordering van de benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001988-21
Uitspraak d.d.: 6 juli 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 16 april 2021 met parketnummer 08-030613-21 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. van der Steeg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte bij vonnis van 16 april 2021 ten aanzien van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €500,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Borne, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij] bij zijn hoofd te pakken en/of te grijpen en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) naar de grond te werken en/of te brengen en/of
- die [benadeelde partij] (met kracht) op zijn buik op de grond gedrukt te houden en/of
- het hoofd van die [benadeelde partij] op de grond gedrukt te houden en/of
- die [benadeelde partij] een vuistslag in zijn zij te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen kan worden. De advocaat-generaal is van oordeel dat verdachte over de schreef is gegaan en dat het handelen van verdachte niet heeft plaatsgevonden binnen de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Volgens de advocaat-generaal is er niet voldaan aan de subsidiariteitseis.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat de wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte ontbreekt. Verdachte zou in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening als bedoeld in art. 7 van de Politiewet zijn geweest en was derhalve bevoegd om geweld te gebruiken. De raadsvrouw stelt dat het handelen van verdachte voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Feiten en omstandigheden
Het hof stelt voorop dat uit art. 7 van de Politiewet 2012 volgt dat een ambtenaar van de politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan de toepassing van het geweld gaat indien mogelijk een waarschuwing vooraf. Bij de beoordeling van geweldshandelingen van politieagenten in functie moet vooropgesteld worden dat terughoudendheid dient te worden betracht. De rechter mag niet, achteraf oordelend, zijn eigen beoordeling in de plaats stellen van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld dient te worden of het toegepaste geweld aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen of zelfs had moeten maken.
Vaststaat dat verdachte op 21 juli 2020 aangever heeft aangehouden in Enschede. Verdachte en verbalisant [verbalisant] hebben aangever geboeid naar het arrestantencomplex in Borne gebracht. De insluitingsfouillering had op dit moment nog niet plaatsgevonden. In de deuropening van de ophoudcel heeft verdachte de boeien bij aangever afgedaan. Op het moment dat verdachte de rechterhand van aangever ontboeide, heeft aangever een beweging met zijn rechterarm gemaakt. Vervolgens heeft aangever tegen de verbalisant: “domme gast”, aldus aangever, of “domme klootzak”, aldus verdachte, gezegd. Aangever is vervolgens naar het bankje in de cel gelopen en gaan zitten. Verdachte is vervolgens de cel binnen gekomen, heeft aangever bij zijn hoofd vastgepakt, naar de grond gebracht/gewerkt. Terwijl aangever op zijn buik op de grond lag, heeft verdachte aangever met zijn rechter vuist in de zij van aangever gestompt.
Verdachte verklaart dat hij bovenstaande handelingen heeft verricht in het kader van een fixatie om controle te krijgen over de situatie. Aangever zou vanaf het moment van aanhouding al naar niemand hebben geluisterd en een grote mond hebben gehad. Verdachte verklaart dat hij de boeien bij aangever, tegen de gebruikelijke procedure in, in de deuropening heeft afgedaan om aangever tegemoet te komen en om te voorkomen dat de boel zou escaleren. De beweging die aangever heeft gemaakt met zijn rechter arm nadat verdachte de boeien bij hem had afgedaan, heeft verdachte ervaren als een slaande beweging. Verdachte heeft voorts verklaart dat hij hoorde dat aangever hierbij “Domme klootzak” zei toen aangever deze beweging maakte. Aangever heeft volgens verdachte vervolgens van hem de instructie gekregen om in de cel met zijn handen tegen de muur te gaan staan, maar deze instructie volgde aangever niet op. Aangever liep daarentegen naar het bankje in de hoek van de cel en ging zitten. Verdachte verklaart dat hij zag dat aangever hierbij een grijpende beweging naar zijn zakken maakte.
Verdachte verklaart dat het moment waarop aangever zijn handen in zijn zakken deed voor hem cruciaal was en dat hij daarom besloot om over te gaan op fixatie om controle te krijgen over de situatie. Bij dit besluit speelde ook mee dat aangever eerder op een briefing was genoemd en dat verdachte zich daardoor bewust was van de mogelijkheid dat aangever een wapen bij zich zou kunnen hebben. Verdachte was op dit moment immers nog niet gefouilleerd. Verdachte verklaart dat hij aangever vervolgens bij zijn hoofd heeft gepakt om hem naar de grond te begeleiden, zoals hem is geleerd bij het Integrale BeroepsvaardigheidsTraining (IBT). Aangever bleef zich op de grond verzetten en verdachte heeft aangever hierop een vuistslag gegeven in zijn zij om het verzet te breken.
Oordeel hof
Zoals hiervoor al benoemd dient het hof enige terughoudendheid te betrachten bij het beoordelen van situaties als de onderhavige, waarin de politie moet optreden in stressvolle situaties. Gelet op de hiervoor gegeven toelichting en situatieschets zoals verdachte die heeft gegeven en zoals die eveneens blijkt uit het dossier, is het hof van oordeel dat verdachte vanuit zijn perspectief en taak een voorstelbare keuze heeft gemaakt om over te gaan op fixatie om weer controle te krijgen over de situatie. Het hof gaat er hierbij vanuit dat aangever de eerdere instructie om met zijn handen tegen de muur te gaan staan niet heeft opgevolgd, waardoor een eerdere poging van verdachte om controle over de situatie te krijgen zonder gevolg is gebleven. Van een andere mogelijkheid (zonder veiligheidsrisico’s) om controle over de situatie te krijgen is niet gebleken. Het hof is dan ook, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat wel aan de subsidiariteitseis is voldaan. Ook aan de proportionaliteitseis is voldaan, gelet op de keuze die verdachte heeft gemaakt voor een IBT-techniek waarbij de kans op letsel bij aangever aanzienlijk beperkt is.
Het voorgaande maakt naar het oordeel van het hof dat verdachte heeft gehandeld in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en dat het door hem toegepaste geweld de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden. Dat neemt de wederrechtelijkheid van de gedraging weg, zodat de tenlastegelegde mishandeling niet bewezen kan worden verklaard.
Het hof spreekt verdachte vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het bewezenverklaarde tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. H.W. Samson-Geerlings, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Ruiter, griffier,
en op 6 juli 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.W. Samson-Geerlings is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.