Uitspraak
ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
2.2 De vrouw had ten tijde van het huwelijk de Marokkaanse nationaliteit en de man zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit. Partijen hebben bij het sluiten van het huwelijk met betrekking tot het van toepassing zijnde huwelijksvermogensrecht geen rechtskeuze gemaakt.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
- het appartement in [plaats2] , [plaats1] , Marokko, wordt verkocht aan een derde op de wijze die de vrouw voorstaat, waarbij de man wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van dat appartement op straffe van verbeurte van een dwangsom waarbij de netto-verkoopopbrengst tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld;
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 1.163,55 ter zake de schuld aan [naam5] met het kenmerk [nummer3] ;
reconventie (na aanpassing bij akte) gevorderd (uitvoerbaar bij voorraad)
jaar, dan wel voor een nader in goede justitie te bepalen termijn, wordt uitgesloten;
op de wijze zoals verzocht door de vrouw;
wijzen;
€ 872,50 ter zake de schuld aan [naam5] met het kenmerk [nummer3] , en
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
.Op grond van het HHV1978 wordt dit vermogensbestanddeel beheerst door het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht. Deze woning is door de man in 2010 verkocht en van de verkoopopbrengst heeft hij de volledige aankoopprijs voldaan van het appartement ‘ [naam4] ’. Dat appartement is op 26 december 2012 aan de man als enig eigenaar geleverd en verving feitelijk de woning ‘ [naam3] ’. Het appartement behoort de man in privé toe en wordt beheerst door het Marokkaanse recht. Volgens artikel 49 Mudawwana ontstaat er door het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen en behoudt iedere echtgenoot het eigen vermogen. In dit artikel is nog opgenomen dat partijen bij akte nadere afspraken kunnen maken, maar uit de leveringsakte van het appartement blijkt dat partijen geen overeenkomst als bedoeld in voornoemd artikel 49 hebben gemaakt en dus ook geen nadere afspraken over een eventuele ‘verdeling’.
300.000 DHS van het aankoopbedrag afkomstig is van tijdens het huwelijk door de vrouw gespaard geld. Zij heeft dit bedrag op de Marokkaanse bankrekening van de man gestort. Uit artikel 8 HHV1978 volgt dat het vermogen dat voor de wijziging van het huwelijksvermogensregime aan de echtgenoten toebehoorde, niet is onderworpen aan het voortaan toepasselijke recht. De na de wijziging van het huwelijksvermogensregime verworven vermogensbestanddelen en schulden worden door het nieuwe recht beheerst. Omdat het appartement in 2012 aan de man is geleverd, dient dit naar Nederlands recht te worden betrokken in de verdeling. De woning ‘ [naam3] ’ en de verkoopopbrengst daarvan zijn onderworpen aan Marokkaans recht.
grief 1) dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onvoldoende kan worden vastgesteld welke schuld bij [naam5] op de peildatum (21 november 2014) openstond en welk bedrag de vrouw nadien heeft betaald en dat ook niet kan worden vastgesteld dat de vrouw in verhouding tot de man meer heeft betaald dan haar aandeel. De vrouw verwijst naar de producties 2 tot en met 4 en stelt dat zij na de peildatum in totaal € 1.745,- inclusief rente heeft betaald en dat de man gehouden is de helft daarvan (€ 872,50) aan haar te voldoen.
€ 872,50, aan de vrouw te voldoen. Hieruit volgt dat grief 1 van de vrouw in het incidenteel hoger beroep slaagt.