In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter had op 25 januari 2022 besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van de Jeugdbescherming, vanwege zorgen over haar ontwikkeling en het gedrag van de ouders. De vader ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met het verzoek om de ondertoezichtstelling voor een kortere periode of afwijzing van het verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De moeder steunde de vader in zijn verzoek, terwijl de raad en de Jeugdbescherming zich verzetten tegen de afwijzing van de ondertoezichtstelling.
Tijdens de zitting op 10 juni 2022 werd duidelijk dat de ouders inmiddels hulp hadden ontvangen voor hun eigen problemen en opvoedhulp, wat leidde tot een verbetering van de situatie. De zorgen over het gedrag van de minderjarige waren verminderd, en de ouders waren in staat om haar op tijd naar school te brengen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk was, omdat de ouders in staat waren om de zorg voor hun kind op zich te nemen met de hulp die zij ontvingen.
Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter tot 1 oktober 2022, maar vernietigde de verlenging van de ondertoezichtstelling vanaf die datum. Het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling werd afgewezen voor de periode na 1 oktober 2022, waarmee het hof de verbeterde situatie van de ouders en de minderjarige erkende.