ECLI:NL:GHARL:2022:5722

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.309.516
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van minderjarige kinderen en de noodzaak van gedegen onderzoek voor thuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige4]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. drs. M. Erkens, heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 13 januari 2022 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] te verlengen met maximaal een half jaar.

Het hof heeft vastgesteld dat er een gedegen onderzoek, genaamd Perspectief Onderzoekende Gezinsbehandeling (POG), noodzakelijk is om te beoordelen of een thuisplaatsing van [de minderjarige4] mogelijk is. Dit onderzoek vergt tijd en daarom is een verkorting van de termijn van de uithuisplaatsing niet mogelijk. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] nog steeds aanwezig zijn, gezien de complexe situatie van de ouders en de eerdere ervaringen van [de minderjarige4] met uithuisplaatsingen.

De beslissing van het hof is om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de noodzaak van een gedegen onderzoek en de belangen van [de minderjarige4] voorop staan. Het hof benadrukt het belang van veiligheid, duidelijkheid en een consequente opvoedingssituatie voor de ontwikkeling van [de minderjarige4].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.516
(zaaknummer rechtbank Gelderland 397044)
beschikking van 5 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. M. Erkens uit Wateringen,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
ook kantoorhoudend in [plaats2] ,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] (Duitsland),
verder te noemen: de vader.
Als informant is aangemerkt:
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, (de kinderrechter) van 13 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 april 2022, en
  • het verweerschrift in hoger beroep met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. Daarbij was de moeder aanwezig met haar advocaat, alsmede de stiefvader en twee vertegenwoordigers van de GI. De vader was er niet en ook de raad voor de kinderbescherming is (met bericht vooraf) niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , [in] 2008 te [plaats1] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [plaats1] ;
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2010 te [plaats2] , en
  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2016 te [plaats2] .
Zij hebben samen het gezag over deze kinderen.
3.2
De moeder en de stiefvader zijn de ouders van [de minderjarige5] , geboren [in] 2018 te [plaats2] . Zij hebben samen het gezag over [de minderjarige5] .
3.3
Alle kinderen zijn in de zomer van 2019 op vrijwillige basis uithuisgeplaatst.
3.4
Bij beschikking van 21 januari 2020 heeft de kinderrechter de vijf, onder 3.1 en 3.2 genoemde, kinderen voor een jaar onder toezicht gesteld, dus tot 21 januari 2021, alsmede machtigingen verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in pleeggezinnen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.5
Bij beschikking van 10 november 2020 heeft de kinderrechter, na een tussenbeschikking van 15 september 2020, de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verlengd tot 21 januari 2021.
Voor [de minderjarige4] is de machtiging tot uithuisplaatsing per 14 november 2020 beëindigd.
3.6
[de minderjarige5] is op 15 oktober 2020 teruggeplaatst bij de moeder en stiefvader. [de minderjarige2] en [de minderjarige4] zijn teruggeplaatst op respectievelijk 12 en 13 november 2020.
3.7
Bij beschikking van 5 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van alle kinderen verlengd tot 21 januari 2022, en bij beschikking van 8 april 2021 heeft de kinderrechter machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] in een gezinshuis verleend tot uiterlijk 21 januari 2022. Op 7 september 2021 heeft dit gerechtshof de beschikking van 8 april 2021 bekrachtigd.
3.8
Bij beschikking van 6 juli 2021 is de uithuisplaatsing van [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 januari 2022. Voor [de minderjarige1] is de uithuisplaatsing verlengd tot 21 augustus 2021. [de minderjarige1] is in augustus 2021 bij de vader in Duitsland gaan wonen, maar zij verblijft sinds 8 maart 2022 bij de opa en oma van vaderszijde.
3.9
[de minderjarige4] woont sinds begin 2022 in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstellingen van [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] verlengd tot 21 januari 2023. Ook de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn voor deze vier kinderen verlengd.
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] in een gezinshuis verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling, met ingang van 21 januari 2022 tot 21 januari 2023.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Haar grieven betreffen uitsluitend de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek primair af te wijzen en subsidiair de machtiging voor [de minderjarige4] met maximaal een half jaar te verlengen.
4.3
De GI voert verweer. Zij vraagt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] in een gezinshuis niet verenigen. Zij voert aan dat de situatie bij haar en de stiefvader stabiel genoeg is. De GI werkt niet aan thuisplaatsing en stelt haar geen voorwaarden en doelen. Omdat de GI niets doet verstrijkt de tijd, terwijl een uithuisplaatsing gericht moet zijn op gezinshereniging. [de minderjarige4] is meerdere keren overgeplaatst en dat heeft veel schade veroorzaakt. De moeder krijgt hulp van [naam1] . Volgens het verslag van [naam1] ging het goed met [de minderjarige4] bij de moeder en stiefvader thuis. Na zijn uithuisplaatsing ging het weer fout met [de minderjarige4] .
De conclusie moet zijn dat [de minderjarige4] naar huis moet, dat is ook zijn eigen wens. De GI stelt dat er geen zekerheid is dat het thuis goed gaat, maar die zekerheid is er evenmin bij een uithuisplaatsing in het gezinshuis. Een snelle gezinshereniging is in het belang van [de minderjarige4] . Ook de raad adviseerde om in te zetten op ondersteuning om te kijken of [de minderjarige4] naar huis kan. Als de uithuisplaatsing al verlengd moet worden dan dient het perspectief van [de minderjarige4] binnen een half jaar duidelijk te zijn.
5.3
De GI stelt dat meerdere keren met de moeder en stiefvader is besproken wat van hen verwacht wordt. Nog steeds is niet duidelijk of de moeder hulp heeft gekregen, in de vorm van EMDR, en welke hulp stiefvader voor zijn verslaving heeft gezocht. Er is ook geen inzicht op het effect van de door moeder gezochte hulp voor haar paniekaanvallen. Wel heeft de moeder recent kenbaar gemaakt dat zij zich heeft aangemeld voor het volgen van schematherapie via [naam2] . De moeder en de stiefvader zeggen dat ze bereid zijn om mee te werken, maar verschillende hulpverleningstrajecten zijn vervolgens niet afgemaakt. Ook hebben zij zich onttrokken aan de hulpverlening. [naam1] is er voor de moeder en de stiefvader. Er dient eveneens ondersteuning op kindniveau te worden ingezet om tegemoet te komen aan wat zowel de ouders als [de minderjarige4] nodig hebben. De GI is bezig om door middel van Perspectief Onderzoekende Gezinsbehandeling (POG) van [naam3] , meer zicht te krijgen op wat nodig is voor een thuisplaatsing van [de minderjarige4] en de vraag te beantwoorden wat het perspectief voor [de minderjarige4] is en wat hij nodig heeft gezien zijn persoonlijkheidsstructuur in combinatie met mogelijk opgelopen trauma of schade. Het gezinshuis is er nu om [de minderjarige4] voorlopig een rustige en stabiele periode te laten hebben. Om een goed beeld te krijgen van het contact tussen [de minderjarige4] , de moeder en de stiefvader zal begeleide omgang plaatsvinden, zoals ook de raad heeft geadviseerd.
5.4
Op grond van de schriftelijke stukken uit het dossier en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige4] nog steeds aanwezig zijn.
Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing van de kinderrechter in de bestreden beschikking en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne.
Gebleken is dat [de minderjarige4] ondanks zijn jonge leeftijd al veel heeft meegemaakt. Hij heeft op verschillende plaatsen gewoond en hij heeft trauma- en hechtingsproblemen. Om te zorgen voor een zo goed mogelijke ontwikkeling is veiligheid, duidelijkheid en een consequente eenduidige opvoedingssituatie van groot belang voor [de minderjarige4] . Door de wisselingen in de woonsituatie van [de minderjarige4] heeft de GI nog onvoldoende kunnen werken aan de inzet van de noodzakelijke hulpverlening, mede omdat het contact en de communicatie met de moeder en de stiefvader niet goed verliep. De hulpverlening van [naam1] is er om de ouders hulp te bieden, maar ziet, zo is onweersproken komen vast te staan, niet op hulpverlening voor [de minderjarige4] . Evenmin stelt [naam1] diagnoses.
Met de GI is het hof van oordeel dat de inzet van POG nodig is om zicht te krijgen op de interactie tussen [de minderjarige4] , de moeder en de stiefvader en om inzichtelijk te maken of zij [de minderjarige4] in de thuissituatie kunnen bieden wat hij nodig heeft. Het vergt een gedegen onderzoek om hierin voldoende inzicht te krijgen, mede gelet op de persoonlijke problematiek van de moeder en de stiefvader en de resultaten van de daarvoor eventueel inmiddels ingezette hulpverlening. Een gedegen onderzoek en zorgvuldigheid zijn extra belangrijk, omdat [de minderjarige4] na een eerdere uithuisplaatsing thuis is geplaatst, waarna het weer mis is gegaan en een nieuwe uithuisplaatsing volgde.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI verklaard dat de hulpverlening van [naam3] op korte termijn kan worden ingezet. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toestemming verleend aan de GI om zo snel mogelijk aan [naam3] door te geven dat kan worden gestart met de POG.
Het hof is van oordeel dat op dit moment nog onvoldoende duidelijk is of een thuisplaatsing van [de minderjarige4] (op korte termijn) mogelijk is. Door middel van begeleide omgang tussen [de minderjarige4] , de moeder en de stiefvader kan met POG concreet worden gemaakt wat de mogelijkheden zijn voor een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige4] en welke hulpverlening daarvoor nog nodig is. Het resultaat van het POG onderzoek kan duidelijkheid bieden waarna kan worden beslist wat voor [de minderjarige4] het beste is: opgroeien in het gezinshuis of een terugkeer naar huis. Een thuisplaatsing nu acht het hof niet in het belang van [de minderjarige4] .
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de GI verklaard dat de drie trajecten die onderdeel zijn van een POG onderzoek een termijn van ongeveer acht à negen maanden in beslag nemen. Het zou mogelijk sneller kunnen, aldus de GI, maar dat is op voorhand niet zeker. Nu het hof van oordeel is dat de resultaten van dit onderzoek moeten worden afgewacht om te kunnen beslissen of een thuisplaatsing van [de minderjarige4] mogelijk is, acht het hof een verkorting van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige4] tot een half jaar: tot 21 juli 2022, niet in zijn belang.
5.6
Het hof gaat ervan uit dat de GI het voorgenomen POG-onderzoek op zo kort mogelijke termijn en met voortvarendheid zal laten uitvoeren door [naam3] , mede gelet op het belang van [de minderjarige4] over duidelijkheid omtrent zijn perspectief.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 13 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 5 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.