ECLI:NL:GHARL:2022:5719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.305.557
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raadsonderzoek naar omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, waarin een omgangsregeling is vastgesteld tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, die de minderjarige heeft erkend, heeft in hoger beroep verzocht om de omgangsregeling uit te breiden, terwijl de moeder, die alleen het gezag uitoefent, zich hiertegen verzet. De huidige regeling houdt in dat de vader eenmaal per twee weken gedurende twee uur onder begeleiding omgang heeft met de minderjarige op een neutrale locatie. De vader stelt dat de omgang goed verloopt en dat het in het belang van het kind is om de omgang bij hem thuis te laten plaatsvinden. De moeder daarentegen heeft ernstige zorgen over de veiligheid van de minderjarige en het gedrag van de vader, waaronder zijn drugsgebruik.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2022 zijn beide ouders en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming aanwezig. De raad adviseert om de omgang uit te breiden, maar het hof is van mening dat er onvoldoende informatie is om een beslissing te nemen. Er zijn zorgen over de opvoedcapaciteiten van beide ouders en de impact van hun conflicten op de minderjarige. Het hof besluit daarom een raadsonderzoek te laten instellen om te bepalen welke omgangsregeling het meest in het belang van de minderjarige is. Totdat het onderzoek is afgerond, blijft de huidige omgangsregeling van kracht, maar zal de raad de omgang tussen de vader en de minderjarige minimaal drie keer observeren in de woning van de vader.

De beslissing van het hof is dat de raad uiterlijk op 10 februari 2023 moet rapporteren over de uitkomsten van het onderzoek, en dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet na ontvangst van dit rapport.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.557
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390691)
beschikking van 5 juli 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Plieger te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 14 januari 2022;
  • het e-mailbericht van de moeder van 7 juni 2022 met bijlagen;
  • het e-mailbericht van mr. Plieger van 8 juni 2022 met bijlagen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 10 juni 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • de heer [naam1 ] (opa moederszijde);
  • een vertegenwoordigster namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
2.3.
De moeder heeft op 9 juni 2022 vier e-mailberichten met bijlagen ingediend. Het hof laat deze e-mailberichten buiten beschouwing. In artikel 1.4.4 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven staat dat stukken tot uiterlijk tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Omdat mr. Plieger en de raad niet over de stukken beschikken en daarop niet hebben kunnen reageren, zal het hof deze e-mailberichten niet meenemen in zijn beoordeling.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [woonplaats1] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een omgangsregeling vastgesteld die inhoudt dat [de minderjarige] en de vader eenmaal per twee weken gedurende twee uur per keer omgang hebben onder begeleiding van [naam2] (of een soortgelijke organisatie) bij Kinderdorp Neerbosch (of een soortgelijke neutrale plek, door [naam2] te bepalen). De kinderrechter heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat er een omgangsregeling zal gelden waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • de eerste drie maanden na de uitspraak in deze zaak: om de week een zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur,
  • de daaropvolgende drie maanden: om de week van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur en
  • daarna: om het weekend van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zondagmiddag 18.00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen,
  • waarbij de omgangsregeling kan plaatsvinden bij de vader thuis,
althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3.
De moeder heeft ter zitting verweer gevoerd tegen dit verzoek.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de omgangsregeling moet worden uitgebreid. Volgens de vader verloopt de huidige omgangsregeling goed en is het in het belang van [de minderjarige] om de omgang, uiteindelijk onbegeleid, bij de vader thuis te laten plaatsvinden. De vader wijst daarbij op de e-mailberichten van [naam3] , de omgangsbegeleider van [naam2] .
De moeder is het niet met de vader eens. Zij vertrouwt hem niet en vreest dat er iets ergs met [de minderjarige] zal gebeuren, zelfs als er onder begeleiding omgang bij de vader thuis zou zijn. Daarnaast maakt de moeder zich zorgen over de woonomgeving en de opvoedcapaciteiten van de vader, mede gelet op zijn drugsgebruik, en is zij boos dat de vader zijn afspraken niet nakomt. Zij wil voorkomen dat [de minderjarige] wordt teleurgesteld.
5.2.
Het hof overweegt als volgt. De huidige omgangsregeling, waarbij de vader twee uur per twee weken onder begeleiding op een neutrale plek omgang met [de minderjarige] heeft verloopt goed. [naam3] bevestigt dit in zijn e-mailberichten, maar merkt daarbij ook op dat de huidige omgangslocatie niet kindvriendelijk is. Hij vindt het raadzaam om de omgang bij de vader thuis te laten plaatsvinden, mits de woning veilig is om [de minderjarige] in te ontvangen. Dan kan de vader zich ook meer laten zien in zijn rol als opvoeder. Daarnaast mist [naam3] het perspectief in deze omgangssituatie.
5.3.
De raad heeft tijdens de zitting geadviseerd om de omgang uit te breiden, maar een duidelijk perspectief van de uiteindelijke omgangsregeling kan (vooralsnog) niet worden gegeven. Het hof acht het van belang dat de ouders en [de minderjarige] een duidelijk perspectief, ook voor de lange termijn, wordt geboden voor de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof acht zich echter op basis van de beschikbare informatie onvoldoende geïnformeerd om hierover een beslissing te kunnen nemen. Gebleken is immers dat er zorgen zijn over beide ouders.
Bij de moeder is sprake van een enorme boosheid richting de vader en zij heeft een grote angst dat [de minderjarige] iets overkomt wanneer de omgang bij de vader thuis plaatsvindt. De raad heeft hierover ter zitting verklaard dat er over de moeder vermoedens bestaan van persoonlijkheidsproblematiek, waardoor zij angsten heeft die niet reëel zijn. In het kader van de in september 2021 beëindigde ondertoezichtstelling is de moeder geadviseerd hulp te zoeken bij [naam4] , maar gebleken is dat zij geen hulp heeft gezocht. De angsten en de boosheid van de moeder zullen van invloed zijn op [de minderjarige] .
Bij de vader zijn er zorgen over drugsgebruik. Daarnaast bestaat er op dit moment geen zicht op de woonsituatie van de vader, waardoor niet duidelijk is of de omgang op een veilige manier bij de vader thuis kan plaatsvinden.
5.4.
Gelet op het voorgaande acht het hof een raadsonderzoek noodzakelijk. Daarom zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden en de raad verzoeken een onderzoek in te stellen naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Het hof zal de raad verzoeken om over het verloop van een en ander te rapporteren.
5.5.
In afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek acht het hof het in het belang van [de minderjarige] dat de huidige omgangsregeling wordt voortgezet. Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding de omgangsregeling uit te breiden. Wel acht het hof het van belang dat de raad de omgang tussen de vader en [de minderjarige] minimaal drie keer observeert in de woning van de vader, zodat kan worden bezien hoe de omgang in een voor de vader vertrouwde omgeving verloopt en in hoeverre de woon(omgeving) veilig is voor [de minderjarige] . In overleg met de raad zal de omgang onder begeleiding van [naam3] daarom in ieder geval drie keer in de woning van de vader plaatsvinden.

6.De beslissing

Het hof,
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad een nader onderzoek in te stellen naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is en uiterlijk op 10 februari 2023 daarover te rapporteren;
bepaalt dat het onderzoek door de raad zal worden verricht onder leiding van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. Phaff;
bepaalt dat de raad zich voor vragen of opmerkingen betreffende het onderzoek zal kunnen wenden tot voornoemde raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van het rapport van de raad te bepalen datum, waarvoor partijen en de raad zullen worden opgeroepen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 5 juli 2022 uitgesproken door mr. J.B. de Groot in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.