In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2017. De vader en de moeder zijn ook de ouders van [de minderjarige2], geboren in 2020. Het ouderlijk gezag over beide kinderen wordt alleen uitgeoefend door de moeder. De vader heeft [de minderjarige1] erkend, maar niet [de minderjarige2]. De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een zoon, [de minderjarige3], geboren in 2011. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft op 14 september 2021 op verzoek van de raad voor de kinderbescherming besloten om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen tot 14 september 2022.
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep aangetekend. Ze zijn van mening dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] moet worden afgewezen. De raad voor de kinderbescherming en de William Schrikker Stichting steunen de beslissing van de kinderrechter en zijn van mening dat deze in stand moet blijven.
Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 10 maart en 10 juni 2022. Tijdens deze zittingen zijn de ouders en vertegenwoordigers van de betrokken instellingen aanwezig geweest. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vader als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat hij in gezinsverband samenwoont met de moeder en de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige1], die meervoudig gehandicapt is, en [de minderjarige2], die het syndroom van Down heeft. De ouders hebben te maken met veel (medische) hulpverleners, wat leidt tot een grote belasting voor de moeder, die ook persoonlijke problemen heeft.
Het hof heeft besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, omdat de ontwikkeling van [de minderjarige1] ernstig wordt bedreigd en een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft ook aangegeven dat er een regievoerder moet komen om de hulpverlening te coördineren en de ouders te ondersteunen.