ECLI:NL:GHARL:2022:5716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.299.564
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure waarbij de ouders van een minderjarige, geboren in 2014, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken betwisten. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Hermsen, heeft in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, die op 9 juli 2021 is uitgesproken. De vader, vertegenwoordigd door mr. J. Bouwhuis, heeft verweer gevoerd en zelf ook voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De zaak is behandeld op zittingen op 10 februari en 10 juni 2022, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de raad voor de kinderbescherming.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader zou zijn, met een zorgregeling waarbij de minderjarige drie weekenden per maand bij de moeder verblijft. De moeder verzoekt in hoger beroep om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen en de zorgregeling aan te passen. Het hof heeft de adviezen van de GI en de raad in overweging genomen, die beide de hoofdverblijfplaats bij de vader adviseerden, maar ook zorgen uitten over de opvoedsituaties bij beide ouders.

Na afweging van de belangen van de minderjarige, die in haar vertrouwde omgeving moet blijven, heeft het hof besloten de hoofdverblijfplaats bij de vader te handhaven, maar de zorgregeling te wijzigen zodat de minderjarige wekelijks van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij de moeder verblijft. De beslissing van het hof is op 5 juli 2022 openbaar uitgesproken, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.564
(zaaknummer rechtbank Gelderland 359871)
beschikking van 5 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Hermsen te Apeldoorn (voorheen: mr. M. Karsdorp),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Bouwhuis te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 september 2020 en 9 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 9 juli 2021 wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 augustus 2021;
  • een brief van de GI van 28 september 2021;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Karsdorp van 26 januari 2022 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Bouwhuis van 31 januari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Karsdorp van 3 februari 2022 met producties;
  • een brief van de GI van 20 april 2022;
  • een journaalbericht van mr. Karsdorp van 6 mei 2022 met productie en
  • een journaalbericht van mr. Hermsen van 31 mei 2022 met productie.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2022 en 10 juni 2022 plaatsgevonden.
2.3.
Op 10 februari 2022 waren aanwezig:
- mr. Karsdorp namens de moeder;
- een begeleider van de moeder;
- de vader met zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- twee vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).
De moeder heeft de zitting via Skype bijgewoond.
2.4.
Tijdens de zitting heeft het hof iedere beslissing aangehouden in afwachting van een rapport van de GI. Aangezien er veel ontwikkelingen zijn sinds het raadsrapport uit 2019 en de GI tijdens de zitting geen advies kon uitbrengen, achtte het hof zich onvoldoende geïnformeerd.
2.5.
Op 10 juni 2022 is de zitting voortgezet. Toen waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de begeleider van de moeder;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een vertegenwoordigster van de raad en
  • een vertegenwoordigster van de GI.

3.De feiten

3.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [plaats1] , over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2.
De moeder heeft op 2 oktober 2019 een echtscheidingsverzoek (met nevenverzoeken) ingediend.
3.3.
In het kader van de echtscheidingsprocedure zijn in de beschikking van 6 september 2019 voorlopige voorzieningen getroffen. De rechtbank heeft [de minderjarige] toevertrouwd aan de vader en heeft als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders (hierna ook: de zorgregeling) vastgesteld dat [de minderjarige] – kort gezegd – in het weekend en gedurende de helft van de vakanties- en feestdagen bij de moeder verblijft.
3.4.
In de beschikking van 21 september 2020 is [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de duur van een jaar. In de beschikking van 3 september 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 september 2022.
3.5.
In de beschikking van 30 september 2020 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en verdeling van zorg- en opvoedingstaken aangehouden.
3.6.
In het vonnis in kort geding van 9 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de moeder strekkende tot vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] op [de school] in [woonplaats1] en het opvragen van informatie bij de huidige school van [de minderjarige] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader zal zijn en als zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] drie weekenden per maand van vrijdag 15.00 tot zondag 18.30 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen bij de moeder zal verblijven.
4.2.
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking en heeft haar verzoeken in hoger beroep voorwaardelijk aangevuld. Zij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen;
  • als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.30 uur bij de vader verblijft, dat [de minderjarige] in de zomervakantie vier aaneengesloten weken bij de moeder en twee aaneengesloten weken bij de vader verblijft en de overige vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] zolang de moeder niet over een rijbewijs beschikt;
  • althans die zorgregeling vast te stellen die het hof in de situatie waarin [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft juist acht;
  • voorwaardelijk, indien het hof bekrachtiging van de hoofdverblijfplaats overweegt, de raad te gelasten aanvullend onderzoek te doen naar de vraag welke hoofdverblijfplaats naar de huidige stand van zaken het meest in het belang van [de minderjarige] is;
  • voorwaardelijk, indien het hof de bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vader bekrachtigt, als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] ieder weekend van vrijdag uit school tot zondag 18.30 uur bij de moeder verblijft, dat [de minderjarige] in de zomervakantie vier aaneengesloten weken bij de moeder en twee aaneengesloten weken bij de vader verblijft en de overige vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld, waarbij de vader zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] zolang de moeder niet over een rijbewijs beschikt, althans een uitgebreidere regeling vast te stellen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
De vader voert verweer in het principaal hoger beroep van de moeder en is zelf in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het principaal hoger beroep: de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;
  • in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, indien het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaalt, als zorgregeling vast te stellen dat [de minderjarige] drie weekenden in de maand van vrijdag na school tot maandag naar school en gedurende de helft van de vakanties bij de vader verblijft, althans de zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
  • kosten rechtens.
4.4.
De moeder voert verweer in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het gaat in deze zaak om een hoger beroep in de echtscheidingsprocedure. In die procedure kan de rechter op grond van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als nevenvoorziening onder meer voorzieningen treffen betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van de echtgenoten.
5.2.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.3.
In deze zaak zijn meerdere adviezen uitgebracht. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de raad op 18 december 2019 gerapporteerd. In dit rapport heeft de raad geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te laten. Vervolgens heeft de GI tijdens de zitting in eerste aanleg op 1 juli 2021 geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen. De raad heeft de GI gevolgd in haar advies en ter zitting zijn eerdere advies aangepast.
5.4.
Gebleken is dat na de procedure in eerste aanleg een wisseling van gezinsvoogd heeft plaatsgevonden. Deze gezinsvoogd heeft op verzoek van het hof nader onderzoek gedaan naar de opvoedsituaties bij beide ouders. Daarvoor is [naam1] spoedhulp ingeschakeld.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep haar bevindingen met het hof en partijen gedeeld. Deze bevindingen komen op erop neer dat [de minderjarige] het (even) goed heeft bij beide ouders. Zij beschikken beiden (los van elkaar) over de nodige opvoedvaardigheden en [de minderjarige] heeft geen voorkeur voor een van beide ouders. De GI ziet echter ook grote zorgen bij beide ouders. Zij uiten over en weer forse beschuldigingen naar elkaar. [de minderjarige] wil beide ouders tegemoetkomen en loopt daardoor vast in haar ontwikkeling. Ook op school is zichtbaar dat zij last heeft van concentratieproblemen. Voor [de minderjarige] wordt speltherapie ingezet en de school zal een intelligentie onderzoek verrichten.
De GI heeft geadviseerd de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in ieder geval voor de basisschoolperiode bij de vader te laten. Het is in het belang van [de minderjarige] om in haar vertrouwde omgeving te blijven. Daarnaast heeft de GI ouders het traject ‘Ouderschap Blijft’ geadviseerd ter verbetering van de onderlinge communicatie.
De raad heeft zich ter zitting bij het advies van de GI aangesloten.
5.5.
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten. Dat de adviezen van de GI en de raad mondeling zijn gegeven en niet op schrift staan maakt dit niet anders. Het onderzoek van de GI naar de opvoedsituatie van beide ouders heeft vertraging opgelopen vanwege het tijdelijke verblijf van de moeder in het buitenland. Hierdoor heeft de GI onvoldoende de tijd gehad om haar bevindingen op papier te zetten. Een aanvullend raadsonderzoek, zoals door de moeder verzocht, acht het hof niet nodig.
5.6.
Het hof stelt voorop dat beide ouders in staat zijn de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Gelet op de zorgen die er zijn en de hulp die daarvoor zal worden ingezet, acht het hof het in het belang van [de minderjarige] om in haar vertrouwde omgeving te blijven en daar naar school te kunnen blijven gaan. Derhalve volgt het hof het advies van de GI en laat het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader.
Het argument van de moeder dat zij als vrouw beter in staat is de lichamelijke verzorging van [de minderjarige] voor haar rekening te nemen en haar daarin noodzakelijke dingen te leren, is geen reden de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Binnen de huidige zorgregeling, waarbij [de minderjarige] ieder weekend bij de moeder verblijft heeft de moeder voldoende gelegenheid om [de minderjarige] te helpen en te adviseren als het op de lichamelijke verzorging aankomt.
5.7.
Ten aanzien van de zorgregeling zijn partijen het erover eens dat, in afwijking met de beslissing van de rechtbank, [de minderjarige] ieder weekend bij de moeder verblijft. Het hof zal de bestreden beschikking om die reden wijzigen en het voorwaardelijk verzoek van de moeder in zoverre toewijzen. Het verzoek van de moeder om de vakantieregeling aan te passen in die zin dat [de minderjarige] een groter deel bij haar zal zijn, zal het hof afwijzen. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij ook vrije tijd bij en bij haar vader doorbrengt.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, voor zover het de zorgregeling betreft en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 juli 2021, voor zover het de zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders dat [de minderjarige] , geboren [in] 2014 in [plaats1] , bij de moeder verblijft:
  • wekelijks van vrijdagmiddag 15.00 uur tot zondagmiddag 18.30 uur, waarbij, zolang de moeder nog geen rijbewijs heeft, het halen en brengen door de vader wordt verzorgd en dat, zodra de moeder haar rijbewijs heeft het halen en brengen van [de minderjarige] bij helfte wordt gedeeld;
  • de helft van de vakanties en feestdagen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 juli 2021, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 5 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.