ECLI:NL:GHARL:2022:5533

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21-005687-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met bijl en mes in woning van slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot moord op zijn ex-vrouw's partner, waarbij hij het slachtoffer in diens woning met een bijl op het hoofd heeft geslagen en met een mes heeft gestoken. De feiten vonden plaats op 11 maart 2021, toen de verdachte, gewapend met een bijl en een mes, het huis van het slachtoffer binnenging. Hij had zich voorbereid door een sleutel van het huis te maken en had oude kleding en handschoenen aangetrokken om geen sporen achter te laten. Het slachtoffer kwam rond 18:20 uur thuis en werd direct aangevallen. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij zich voorafgaand aan de aanval had beraden op zijn daden. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 6 jaar opgelegd, welke door het hof werd bevestigd. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, met een schadevergoeding van € 7.600,15, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005687-21
Uitspraak d.d.: 29 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 december 2021 met parketnummer 16-070634-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [PI] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe zal wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. C.J.J. Visser, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van de onder 1 primair tenlastegelegde ‘poging tot moord’ tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 11 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met kracht met een bijl, althans een zwaar en/of scherp voorwerp op/tegen zijn linker- en/of rechterslaap en/of neus, althans op/tegen de schedel, in elk geval op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp in de hand en/of handen heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer]
- meermalen althans eenmaal met kracht met een bijl, althans een zwaar en/of scherp voorwerp op/tegen zijn linker- en/of rechter slaap en/of neus, althans op/tegen de schedel, in elk geval op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of scherp
- meermalen althans eenmaal met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp in de hand en/of handen, althans de armen(en) heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere sneeën in de linker- en/of rechterslaap althans de schedel in elk geval het hoofd en/of een gebroken neus en/of één of meerdere sneeën in de hand(en) althans arm(en) heeft toegebracht door
- meermalen althans eenmaal met kracht met een bijl, althans een zwaar en/of scherp voorwerp op/tegen zijn linker- en/of rechter slaap en/of neus, althans op/tegen de schedel, in elk geval op/tegen het hoofd te slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp in de hand en/of handen, althans de arm(en) te steken;
1. meest subsidiair
hij op of omstreeks 11 maart 2021 te [plaats] , althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere sneeën in de linker- en/of rechterslaap althans de schedel in elk geval het hoofd en/of een gebroken neus en/of één of meerdere sneeën in de hand(en) althans arm(en) door
- meermalen althans eenmaal met kracht met een bijl, althans een zwaar en/of scherp voorwerp op/tegen zijn linker- en/of rechter slaap en/of neus, althans op/tegen de schedel, in elk geval op/tegen het hoofd te slaan en/of
- meermalen althans eenmaal met een mes, althans een puntig en/of scherp voorwerp in de hand en/of handen, althans de arm(en) te steken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de ter zitting van het hof overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het oordeel van het hof
Het hof acht op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend
bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde [1] :
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 december 2021 van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van verdachte:
Mijn vrouw en ik hebben al vaak ruzie gehad over de stressvolle situatie met haar ex-man, de heer [slachtoffer] (hierna: aangever), met wie zij een dochter, [naam dochter van de vrouw] , heeft. Op een avond, één of twee weken vóór 11 maart 2021, escaleerde het tussen mijn vrouw en mij toen ik hoorde dat zij een soort testament had opgemaakt over de zorg voor de kinderen. Het hield in dat als zij dood zou gaan, ik voor onze dochter [naam dochter] moest zorgen en [naam dochter van de vrouw] naar haar vader (aangever) zou gaan, maar dat ze wilde dat [naam dochter van de vrouw] en [naam dochter] elkaar zouden blijven zien. Dit was voor mij de druppel, ik moest nu echt iets doen.
Ik ben op donderdag 11 maart 2021 naar het huis van aangever in [plaats] gegaan. Ik weet dat hij op donderdag alleen thuis is, nadat hij [naam dochter van de vrouw] bij ons heeft gebracht. Ik heb daarover nagedacht. Op 10 maart 2021 had ik voorbereidingen getroffen. Ik heb mijn fietstas en oude kleding in de schuur gelegd. Ik wilde namelijk niet dat mijn vrouw wist dat ik naar zijn woning zou gaan. Ik heb een mes en schoonmaakhandschoenen in mijn rugzak gedaan. Daar zaten ook plastic zakken in. Op 11 maart 2021 heb ik nog een bijl meegenomen. Ook zat er een kapotte taser in de tas. Ik heb toen de oude kleding aangedaan. Ik ben vervolgens naar het huis van aangever gefietst. Ik had mijn telefoon niet bij me. Ik kwam rond 17:30 uur bij de woning aan. Ik ben zijn woning ingegaan. Ik had de sleutel van het huis van aangever. Deze had ik een aantal jaren daarvoor nagemaakt, voor het geval [naam dochter van de vrouw] daar alleen thuis zou zijn. Ik heb op hem gewacht in zijn woning. Ik had de schoonmaakhandschoenen nog aan. Ik wilde geen sporen achterlaten. Ik heb de spullen uit de tas gehaald toen ik in de woning was. De bijl hield ik in mijn hand. Ik wachtte in de kamer van [naam dochter van de vrouw] . Ik hoorde aangever binnen komen. Ik heb toen aangever de woning in kwam en in de gang stond met de scherpe kant van de bijl op het hoofd van aangever geslagen. Tijdens een daarop volgende worsteling is een mes gebruikt.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 12 maart 2021 (als bijlage op pagina 91 e.v. van voornoemd proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [slachtoffer]:
Ik heb mijn dochter bij mijn ex-vrouw gebracht. Ik ben naar huis gegaan en ik was rond 18.20 uur bij mijn voordeur. Ik stapte mijn woning in, zette twee stappen de hal in en werd van achteren aangevallen. Ik voelde een harde klap op mijn achterhoofd. Ik viel door deze klap op de grond. Verdachte stond in de deuropening van de kamer van mijn dochter. Dit is de kamer meteen links in de hal. Ik zag verdachte niet staan toen ik een klap kreeg, de eerste klap was van achteren. Ik keek om en zag verdachte staan en kreeg meerdere klappen in mijn gezicht. Een van die klappen was met de bijl, het handvat. Hij probeerde vervolgens nog een keer met de bijl te slaan. Ik zag de bijl op mij afkomen en heb hem van mij afgeduwd. Er ontstond toen een worsteling tussen ons en toen viel verdachte achterover in de kamer van mijn dochter. Ik zag toen dat het verdachte was. Tijdens de worsteling in de kamer van mijn dochter zag ik dat verdachte een mes pakte vanaf zijn lichaam. Verdachte had toen de bijl in zijn rechterhand vast en ik hield zijn hand waarmee hij de bijl vast had tegen om te voorkomen dat hij mij nog een keer raakte hiermee. Hij pakte vervolgens met zijn linkerhand een mes. Dit mes heb ik ook afgeweerd en hierdoor heb ik meerdere snijwonden op mijn handen. Verdachte droeg een mondmasker.
Ik heb een snee in mijn hoofd van een bijl. Ik heb ongeveer vier snijwonden op mijn handen. Ik ben geslagen op mijn neus met het handvat van de bijl.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten de
Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD Gooi en Vechtstreek, opgemaakt op 30 maart 2021 door [forensisch arts] , forensisch arts FMG (als bijlage op pagina 169 e.v. van voornoemd proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
SEH diagnose: fors bloedende wond op achterhoofd, divers huidletsel (oppervlakkige snijwonden), gezwollen en scheefstaande neus.
Onderzoek: links op achterhoofd: forse met 6 krammen gehechte huidwond, lengte ongeveer 7 cm. De neus is gezwollen en lijkt wat scheef te staan. Op de binnenzijde van de rechterhandpalm, ter hoogte van de overgang naar de pols, bevindt zich een streepvormige huidwond van ongeveer 2 cm bedekt met een korst.
Beoordeling: Het huidige tijdsinterval past bij de ouderdom van het letsel. De gemelde toedracht (een flinke klap (met de bijl) links op zijn achterhoofd gekregen en met een mes belaagd) past zeer goed bij het letsel.
Het waargenomen letsel is in lijn met het door betrokkene vertelde verhaal.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Bewijsuitsluitingsverweer
De verdediging heeft bepleit dat en waarom de eerste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het hof gebruikt echter – net als de rechtbank – de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie niet voor het bewijs, zodat dit verweer verder geen inhoudelijke bespreking behoeft.
Voorbedachte raad
De verdediging heeft betwist dat bij de verdachte sprake was van voorbedachte raad. Verdachte is naar [plaats] gefietst met de intentie om met aangever te praten. Pas toen hij agressief werd benaderd door aangever is hij tot actie overgegaan. Verdachte heeft aldus geen tijd gehad zich te beraden, maar heeft gehandeld in een gemoedsopwelling.
Het hof stelt bij de bespreking van dit verweer voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte is naar het huis van aangever gefietst terwijl hij wist dat aangever op dat moment niet thuis was. Vervolgens is verdachte de woning van aangever binnengegaan met een sleutel die hij laten namaken zonder dat aangever daarvan op de hoogte was. Verdachte had oude kleren aangedaan. Hij had bewust zijn telefoon niet meegenomen. Verdachte heeft een bijl, een keukenmes, een (naar later bleek) kapotte taser, keukenhandschoenen en vuilniszakken meegenomen, welke spullen hij grotendeels een dag van te voren had klaargelegd. Verdachte heeft de spullen, waaronder de bijl en het mes, uit de tas gehaald toen hij in de woning was. De keukenhandschoenen had hij aan, de bijl hield hij in zijn hand. Verdachte heeft op aangever gewacht in de woning. Verdachte kwam rond 17.30 uur aan. Aangever kwam rond 18.20 uur thuis. Verdachte wachtte in de kamer van [naam dochter van de vrouw] . Verdachte bevond zich bij thuiskomst van aangever in die kamer, die zich aan de linkerzijde van de hal bevond. Aangever kon daarom verdachte niet zien toen hij de woning binnenkwam. Verdachte heeft aangever vrijwel direct na binnenkomst met de scherpe kant van de bijl op zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft verdachte aangever nogmaals met de bijl (nu met de steel van de bijl) geslagen. Daarna is in een worsteling door verdachte het mes gebruikt om aangever te steken, welk mes aangever heeft afgeweerd met zijn handen.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte het vooropgezette plan had om aangever van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Verdachte heeft ook voldoende tijd gehad om daarover na te denken. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij, voordat hij aangever met de bijl sloeg, eerst twee keer de naam van aangever heeft geroepen. Aangever zou zich daarop hebben omgedraaid en agressief op verdachte zijn afgekomen, waarna verdachte als reactie daarop aangever met de bijl heeft geslagen. Aangever heeft daarentegen verklaard dat hij verdachte niet zag staan toen hij een klap kreeg; de eerste klap kwam van achteren.
Het hof heeft geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen aangever over de gebeurtenissen in zijn woning heeft verklaard en neemt die verklaring dan ook als uitgangspunt bij de beoordeling van het handelen van verdachte.
In de fase van het hoger beroep zijn door de letseldeskundige nadere vragen van de verdediging beantwoord. Uit de verklaring van de letseldeskundige volgt dat aan de hand van het letsel niet kan worden vastgesteld of de klap van voren of van achteren kwam. Het hof acht dit echter niet relevant voor de vraag of sprake is van voorbedachten rade, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zich al ruim voor de confrontatie had voorgenomen om aangever van het leven te beroven en hij voorts aangever vrijwel onmiddellijk met de bijl op zijn hoofd heeft geslagen.
Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Opzet op de dood
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat verdachte aangever met kracht op het hoofd heeft geslagen met een bijl en hem met een mes heeft proberen te steken, welke steken door aangever zijn afgeweerd met zijn handen. Reeds uit de uiterlijke verschijningsvorm en aard van de vastgestelde handelingen blijkt dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en dat verdachte dus opzet had op de dood van aangever.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht het hof de onder 1 primair tenlastegelegde ‘poging tot moord’ wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 11 maart 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [slachtoffer]
- met kracht met een bijl tegen zijn neus en tegen het hoofd heeft geslagen en
- meermalen met een mes in de handen heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 11 maart 2021 schuldig gemaakt aan een poging tot moord op de ex-partner van zijn vrouw, tevens de vader van zijn stiefdochter. Dit betreft één van de zwaarste delicten die de Nederlandse strafwet kent. De verdachte heeft gewapend met een keukenmes en een bijl aangever in diens woning opgewacht en aangever vervolgens met de bijl tegen zijn hoofd geslagen en hem met het mes gestoken. Als gevolg daarvan had aangever een fors bloedende wond op zijn achterhoofd, diverse snijwonden en een gezwollen en scheefstaande neus. Aangever is in het ziekenhuis behandeld aan zijn verwondingen. Verdachte heeft aldus op een zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever.
Onderhavig feit vindt zijn oorsprong in de problematische relatie tussen aangever enerzijds en verdachte en zijn vrouw anderzijds in verband met de gezamenlijke zorg voor hun (stief)dochter [naam dochter van de vrouw] . Hoewel voorstelbaar is dat de jarenlange strubbelingen met aangever veel stress binnen het gezin van verdachte hebben veroorzaakt en ongetwijfeld een zware wissel op verdachte hebben getrokken, vormt deze situatie op geen enkele wijze een rechtvaardiging voor het handelen van verdachte. Verdachte heeft op onacceptabele wijze het recht in eigen hand genomen. Op een feit als dit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 mei 2022, waaruit blijkt dat verdachte nooit eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van P.K.J. Ronhaar (psychiater) en G.J.W. Pol (GZ-psycholoog) van respectievelijk 8 en 9 juli 2021, alsmede op het reclasseringsrapport van 29 juli 2021 en een rapport van de reclassering van 28 februari 2022 met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Uit de rapportages van de psycholoog en psychiater komt naar voren dat verdachte niet lijdt aan een psychische stoornis, verstandelijke handicap of psychogeriatrische aandoening. Zij achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering schatten het recidiverisico in als (zeer) laag.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden en zal deze straf daarom aan verdachte opleggen. Deze straf is gelijk aan de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof ziet in de door de raadsman ter zitting van het hof aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte onvoldoende aanleiding om een mildere straf aan verdachte op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.050,15, bestaande uit € 9.050,15 materiële schadevergoeding en € 5.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.600,15. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat de gestelde materiële schade ad € 2.600,15 bestaande uit de volgende schadeposten:
- eigen risico ad € 792,43;
- vervangen van slot ad € 833,69;
- bril ad € 300,-;
- kleding en schoenen ad € 255,-;
- kast en stoel van [naam dochter van de vrouw] ad € 300,-;
- reinigen van de kleden ad € 119,03;
alsmede de immateriële schade ad € 5.000,- voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit dat deze aan hem als gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Het hof acht de vordering, inclusief de gevorderde wettelijke rente, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, in zoverre derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. Het hof ziet geen aanleiding om de hoogte van de vordering te matigen, zoals is verzocht door de verdediging.
Voor wat betreft de schadepost ‘kosten voor een neuscorrectie’ ad € 6.450,- is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, omdat de noodzaak van de neuscorrectie ook in hoger beroep onvoldoende is onderbouwd. Het hof zal echter niet overgaan tot schorsing van het onderzoek, teneinde de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering nader te onderbouwen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom voor wat betreft de schadepost ‘kosten voor de neuscorrectie’ niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.600,15 (zevenduizend zeshonderd euro en vijftien cent) bestaande uit € 2.600,15 (tweeduizend zeshonderd euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.600,15 (zevenduizend zeshonderd euro en vijftien cent) bestaande uit € 2.600,15 (tweeduizend zeshonderd euro en vijftien cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 maart 2021.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 29 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. F. van der Maden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 14 maart 2021, Onderzoek ‘14BONI / MD1R021020’, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 190. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.