ECLI:NL:GHARL:2022:5499

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
21-004316-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk bedrijfsongeval met verreiker: schuld van machinist

In deze zaak gaat het om een dodelijk bedrijfsongeval dat plaatsvond op 3 mei 2016 op een bouwplaats in de gemeente [gemeente]. De verdachte, machinist van een verreiker, bediende deze met een werkkooi waarin drie personen zich bevonden. Tijdens het ophangen van een reclame spandoek op een hoogte van 12 tot 15 meter raakte de werkkooi los, wat resulteerde in de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 3]. Het hof oordeelt dat de verdachte grove nalatigheid heeft vertoond door niet voldoende ervaring te hebben met de verreiker, de handleiding niet te hebben doorgenomen, en cruciale veiligheidsmaatregelen niet te hebben genomen. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dat de oorzaak van het ongeval niet kan worden vastgesteld. Het hof komt tot de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot de fatale gevolgen van het ongeval. De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, waarbij het hof rekening houdt met de impact van het ongeval op de verdachte zelf en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004316-20
Uitspraak d.d.: 29 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
16 november 2020 met parketnummer 08-994545-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
in de BRP ingeschreven op het adres: [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende op het ter terechtzitting door verdachte opgegeven adres: [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 februari 2022, 1 juni 2022 en 29 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. F.E. den Hertog, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte - in de uitoefening van zijn beroep - op of omstreeks 03 mei 2016 in de gemeente [gemeente] , op een bouwplaats aan of nabij de [straat] te [gemeente] ,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een verreiker/hoogwerker (merk Merlo, type ROTO 40.25MCSS) met een daaraan bevestigde werkkooi (merk TRE EMME, model PTE.RC.ZM2.) heeft bediend ten behoeve van het ophangen/aanbrengen van een (reclame)spandoek op ongeveer 12 tot 15 meter hoogte aan een gebouw, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft laten plaats nemen in die werkkooi, terwijl
- verdachte geen, althans onvoldoende ervaring had met het bedienen van dit merk hoogwerker en de aangekoppelde werkkooi en/of zijn praktijkervaring (met een ander merk hoogwerker) dateerde van ongeveer vijf jaar voordien;
- verdachte de handleiding van de verreiker en/of de werkkooi niet (voor aanvang van die werkzaamheden) had doorgenomen;
- verdachte niet (voldoende) had gecontroleerd of de werking van de hydraulische stift voor het aankoppelen van de werkkooi goed functioneerde en de werkkooi afdoende borgde;
- verdachte niet (aan de hand van de handleiding) handmatig de noodzakelijke borgpen had aangebracht;
- verdachte niet de communicatiestekker van de werkkooi had aangebracht op de giek van de verreiker en daarbij de daarvoor bestemde bediening in de werkkooi had bevestigd zodat de verreiker uitsluitend als hoogwerker zou kunnen functioneren;
- verdachte niet (aan de hand van de handleiding) de bedieningsorganen zo had ingesteld dat de juiste programmering werd ingesteld, waardoor de automatische beveiligingsfuncties niet in werking waren getreden;
- verdachte door het gebruik van de werkkooi zonder de veiligheidsfuncties als machinist geen, althans onvoldoende zicht had op de maximale belasting;
- verdachte in strijd met de handleiding de machine in de hoogwerker functie heeft bediend vanuit de cabine;
- verdachte in strijd met de handleiding de lasten (frame en/of spandoek) heeft gehesen tezamen met personen in de werkkooi;
- verdachte de verreiker met werkkooi heeft ingezet als lift door een of meer van genoemde personen naar boven te brengen en/of (op grote hoogte) een of meer van genoemde personen in die werkkooi plaats heeft laten nemen;
- verdachte heeft toegelaten dat genoemde personen in en/of uit de werkkooi stapte(n) terwijl bij dat overstappen op (ongeveer) 15 meter hoogte van en naar het dak valgevaar bestond;
- verdachte door het bedienen van de verreiker vanuit de cabine geen, althans onvoldoende zicht had of er tijdens die uit te voeren werkzaamheden gevaar bestond voor beknelling of pletten van die medewerkers;
waarbij als gevolg van het losraken van die werkkooi genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanaf grote hoogte naar beneden zijn gevallen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden;
2.
verdachte - in de uitoefening van zijn beroep - op of omstreeks 3 mei 2016 in de gemeente [gemeente] , op een bouwplaats aan of nabij de [straat] te [gemeente] ,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een verreiker/hoogwerker (merk Merlo, type ROTO 40.25MCSS) met een daaraan bevestigde werkkooi (merk TRE EMME, model PTE.RC.ZM2.) heeft bediend ten behoeve van het ophangen/aanbrengen van een (reclame)spandoek op ongeveer 12 tot 15 meter hoogte aan een gebouw, [slachtoffer 3] heeft laten plaats nemen in die werkkooi, terwijl
- verdachte geen, althans onvoldoende ervaring had met het bedienen van dit merk hoogwerker en de aangekoppelde werkkooi en/of zijn praktijkervaring (met een ander merk hoogwerker) dateerde van ongeveer vijf jaar voordien;
- verdachte de handleiding van de verreiker en/of de werkkooi niet (voor aanvang van die werkzaamheden) had doorgenomen;
- verdachte niet (voldoende) had gecontroleerd of de werking van de hydraulische stift voor het aankoppelen van de werkkooi goed functioneerde en de werkkooi afdoende borgde;
- verdachte niet (aan de hand van de handleiding) handmatig de noodzakelijke borgpen had aangebracht;
- verdachte niet de communicatiestekker van de werkkooi had aangebracht op de giek van de verreiker en daarbij de daarvoor bestemde bediening in de werkkooi had bevestigd zodat de verreiker uitsluitend als hoogwerker zou kunnen functioneren;
- verdachte niet (aan de hand van de handleiding) de bedieningsorganen zo had ingesteld dat de juiste programmering werd ingesteld, waardoor de automatische beveiligingsfuncties niet in werking waren getreden;
- verdachte door het gebruik van de werkkooi zonder de veiligheidsfuncties als machinist geen, althans onvoldoende zicht had op de maximale belasting;
- verdachte in strijd met de handleiding de machine in de hoogwerker functie heeft bediend vanuit de cabine;
- verdachte in strijd met de handleiding de lasten (frame en/of spandoek) heeft gehesen tezamen met personen in de werkkooi;
- verdachte de verreiker met werkkooi heeft ingezet als lift door een of meer van genoemde personen naar boven te brengen en/of (op grote hoogte) een of meer van genoemde personen in die werkkooi plaats heeft laten nemen;
- verdachte heeft toegelaten dat genoemde personen in en/of uit de werkkooi stapte(n) terwijl bij dat overstappen op (ongeveer) 15 meter hoogte van en naar het dak valgevaar bestond;
- verdachte door het bedienen van de verreiker vanuit de cabine geen, althans onvoldoende zicht had of er tijdens die uit te voeren werkzaamheden gevaar bestond voor beknelling of pletten van die medewerkers;
waarbij als gevolg van het losraken van die werkkooi genoemde [slachtoffer 3] vanaf grote hoogte naar beneden is gevallen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel (diverse botbreuken, waaronder rib, elleboog, polsen, schaambeen, staartbeen, bovenbeen, enkel) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn (toekomstige) ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – voor zover bewezen verklaard – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Naar het oordeel van de advocaat-generaal kunnen, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, ook de bij beide feiten onder gedachtestreepjes 9, 10 en 11 opgenomen gedragingen worden bewezen. Deze gedragingen hebben volgens de advocaat-generaal direct voorafgaand aan het ophangen van het spandoek plaatsgevonden en kunnen zodoende hebben bijgedragen aan de instabiliteit van de werkkooi (en daarmee aan het ongeval).
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat – dat verdachte (in strafrechtelijke zin) geen schuld heeft aan de ten laste gelegde feiten. Gelet op de (tegenstrijdigheden in de) verschillende onderzoeksrapporten in het dossier, kan niet worden vastgesteld wat ervoor heeft gezorgd dat de hydraulische stift ten tijde van het ongeval niet volledig, maar slechts 18 mm, ‘uit’ was. Hierdoor kan evenmin worden vastgesteld of de stift reeds bij het aankoppelen van de werkkooi niet volledig was uitgeschoven, of dat dit pas op een later moment is gebeurd. Zodoende kan niet worden gezegd dat de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij zeker weet dat de stift volledig ‘uit’ was toen hij de werkkooi aankoppelde, omdat hij dit heeft gezien – onjuist is en kan verdachte (dus ook) niet worden verweten dat hij onvoldoende heeft gecontroleerd of de stift voor het aankoppelen van de werkkooi goed functioneerde. Daar komt bij dat verdachte weliswaar bepaalde gedragingen in strijd met de handleiding/gebruiksaanwijzing heeft verricht en ook bepaalde zaken heeft nagelaten, maar dat dit juist is gebeurd met het oog op de veiligheid dan wel conform de instructies van de verhuurder van de verreiker.
Oordeel van het hof
Het hof acht de feiten bewezen voor zover hierna bewezen verklaard. Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hierbij, grotendeels conform de rechtbank, het volgende.
Inleiding
Aan het dossier ontleent het hof de volgende feiten en omstandigheden. Op 3 mei 2016 heeft op een bouwplaats nabij de [straat] te [gemeente] een ongeval plaatsgevonden met een verreiker (van het merk Merlo, Type ROTO 40.25MCSS) met een daaraan bevestigde werkkooi (van het merk TRE EMME, model PTE.RC.ZM2.). Terwijl werd gewerkt aan het ophangen c.q. aanbrengen van een reclamespandoek op ongeveer 12 tot 15 meter hoogte, is de werkkooi losgeraakt van de verreiker en naar beneden gevallen. Op dat moment stonden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de werkkooi. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ten gevolge van de val overleden. [slachtoffer 3] heeft aan de val zwaar lichamelijk letsel overgehouden.
Juridisch kader
Verdachte wordt verweten dat hij schuld heeft aan de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 1) en aan het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] (feit 2). Het hof stelt voorop dat onder schuld als delictsbestanddeel een min of meer grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Het antwoord op de vraag of sprake is van schuld in de zin van de artikelen 307 en 308 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de bewijsmiddelen, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, stelt het hof het volgende vast.
Verdachte was ten tijde van het ongeval werkzaam als machinist in de cabine van de verreiker. Hij beschikte over een geldig certificaat om als machinist te mogen opereren, maar had, op enkele weken voorafgaand aan het ongeval na, in de laatste vijf jaren niet meer met een verreiker gewerkt. Verdachte heeft in de periode vóór 2011 ervaring opgedaan met een ander merk verreiker en heeft toen enkele malen met een werkkooi gewerkt. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van het ongeval al wist dat hij het verplichte aantal uren dat hij moest werken om zijn certificaat aan het eind van 2016 te kunnen verlengen, niet zou gaan halen en daarom een opfriscursus nodig zou hebben.
Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar mogelijke oorzaken van het ongeval. Verschillende onderzoeken richtten zich daarbij met name op de werking van de zogenoemde hydraulische stift (ook wel tacklock genoemd) waarmee de werkkooi normaliter aan de verreiker wordt geborgd.
Kort na het ongeval heeft ter plaatse een zogenoemde Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) plaatsgevonden. In het VOA-rapport wordt onder meer de aangetroffen situatie met betrekking tot de verreiker beschreven. Daarin wordt geconstateerd dat de hydraulische stift niet over de volledige 30 millimeter was ‘uitgeschoven’, maar slechts over een lengte van 18 millimeter, en dat deze erg vast zat. Doordat de stift niet volledig door de lip zat, was de werkkooi niet volledig geborgd en kon de werkkooi, als gevolg van het heen en weer lopen van de mensen daarin en het zich daardoor verplaatsende zwaartepunt, losraken van de verreiker. Daarnaast constateerde men dat de borgpen, die naast de hydraulische stift als noodzakelijke en extra handmatige borging dient, niet was aangebracht.
Door [naam 1] is nader onderzoek verricht naar de werking van het hydraulisch systeem. Uit de daarover opgemaakte rapportage kan worden afgeleid dat niet met volledige zekerheid kan worden vastgesteld wat de oorzaak is geweest van het niet volledig uitschuiven van de hydraulische stift. [naam 1] acht het meest waarschijnlijk dat beschadigingen in de cilinderbuis ertoe hebben geleid dat de tacklock niet goed heeft gefunctioneerd.
Door [naam 2] is contra-onderzoek verricht naar de oorzaak van het ongeval. In haar rapportage wordt een alternatief scenario voor het ontstaan van het ongeval geschetst, waar ook door de verdediging op is gewezen. [naam 2] stelt:
“Er is na demontage vastgesteld dat de stift door draaiing vast kan komen te zitten. In uitgeschoven toestand is dat geen probleem, dan is de kooi vergrendeld. Echter, de mogelijkheid is aanwezig dat door onderlinge speling van de stift in het gat draaiing kan optreden of gelijktijdig draaiing en inschuiving kan optreden (met als gevolg ontgrendelen). Als de stift kan schuiven zou de veerdruk toereikend moeten zijn om dat te pareren. Als echter gelijktijdig draaiing van de stift optreedt, kan deze zich te vast zetten om nog door de veer terug gedrukt te worden. Indien een van deze twee mogelijkheden zich voordoet, dan is de veerdruk niet meer voldoende om de stift geborgd te houden, aangezien de draai-schuivende stift zichzelf vastgezet heeft.”
[naam 1] heeft op 14 november 2019 aanvullend gereageerd op de bevindingen en het
alternatieve scenario in het rapport van [naam 2] . Het standpunt van de onderzoekers van [naam 1] ten aanzien van het alternatieve scenario is dat dit weliswaar in theorie mogelijk is, maar dat de mogelijkheid dat dit scenario zich in deze situatie heeft voorgedaan om een aantal redenen kan worden uitgesloten.
Ten eerste zijn er geen sporen aangetroffen die dit scenario onderbouwen. Zowel de stift als het gat van de vergrendellip vertoonde sporen van gebruik, maar niet van een draaiende en inschuivende beweging door invloed van het werkplatform. Daarbij komt dat zowel [naam 1] als andere partijen, proefondervindelijk vastgesteld hebben dat de stift van de betreffende tacklock in bedrijfsstand niet draaibaar was. In een testsituatie waarbij de stift onder hydraulische druk in uitgeschoven toestand stond, kon deze met een waterpomptang niet gedraaid worden. Een draaiende en inschuivende beweging, onder invloed van het werkplatform, zou een kracht vereisen waarvan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gesteld kan worden dat deze sporen achtergelaten zou hebben, hetgeen niet het geval was. Ten tweede is er door meerdere partijen vastgesteld dat de ruimte tussen de lip van het werkplatform en het montagebord van de verreiker circa 7 millimeter bedroeg. Mocht, om wat voor reden dan ook, er een verticale beweging ontstaan van de lip van het platform welke de stift kon indrukken, dan kon dit maximaal 7 mm per keer. Direct na het ongeval is door de VOA waargenomen dat de stift ca 18 mm uit de cilinderbuis stak, wat betekent dat nog ongeveer 12 mm van de stift zich in de cilinderbuis bevond. Een verplaatsing van 12 millimeter naar binnen zou betekenen dat de draaiende en inschuivende beweging zich gerepeteerd zou moeten hebben. Een enkele beweging zou al sporen achter gelaten hebben, een repeterende beweging zeker. Ten derde biedt de passing van de stift in het gat van de vergrendellip voldoende bewegingsruimte.
Door de raadsvrouw is ter terechtzitting aangevoerd dat de rapporten van [naam 1] tegenstrijdig zijn nu in het eerste rapport wordt aangegeven dat de stift in de tacklock kon worden gedraaid en in het nadere rapport wordt opgemerkt dat deze stift niet gedraaid kon worden.
De bevinding in het eerste rapport van [naam 1] dat de stift (deels) gedraaid kon worden, is echter gedaan naar aanleiding van een onderzoek aan de tacklock in gedemonteerde toestand en dus niet in een bedrijfssituatie. De opmerking in het nadere rapport dat de stift niet draaibaar was, ziet op een testonderzoek dat door de Inspectie SZW aan de tacklock is gedaan terwijl de tacklock in bedrijf was en deze onder hydraulische druk stond. Er is derhalve sprake van bevindingen aan de hand van twee wezenlijk verschillende onderzoeken. Van tegenstrijdigheid in de rapporten op dit punt is dan ook geen sprake.
Het hof stelt evenals de rechtbank vast dat de werkkooi van de verreiker is losgeraakt doordat de stift niet volledig door de lip heeft gezeten ten tijde van het ongeval als gevolg van het niet goed functioneren van de tacklock. De werkkooi kon vervolgens ook naar beneden vallen omdat de borgpen niet handmatig was aangebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij heeft gecontroleerd of de tacklock goed zat, door met de werkkooi te ‘rommelen’, dat wil zeggen, de werkkooi te kantelen en tegen de grond te drukken om zo te zien of deze aan de verreiker vast zat en vast bleef zitten. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij bij het loskoppelen van de hydraulische slangen ook visueel heeft gecontroleerd of de hydraulische stift goed door de lip zat.
Op basis van de vaststelling dat de stift niet volledig door de lip heeft gezeten en de onderbouwde stelling van [naam 1] in het nadere rapport dat de stift niet in bedrijfssituatie kan zijn teruggeschoven, kan het niet anders zijn dan dat de stift van het begin af aan niet goed door de lip heeft gezeten. Dat brengt mee dat het hof van oordeel is dat de verdachte de door hem benoemde controle niet of onvoldoende heeft uitgevoerd.
Van bijzonder belang is voorts dat de verdachte in strijd met de handleiding de borgpen niet handmatig heeft aangebracht, die als backup-beveiliging het volledig losraken na het disfunctioneren van de tacklock had kunnen voorkomen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, staat dit verzuim in een wezenlijke oorzakelijke relatie tot het ongeval.
Het hof stelt vast dat op een hoogte van 15 meter personen op het dak (niet van het dak af) in de werkkooi zijn gestapt, dat de verreiker met werkkooi is ingezet als lift door een of meer personen naar boven te brengen en dat materialen (frame en/of spandoek) tezamen met personen in de werkkooi zijn gehesen. Deze in de tenlastelegging opgenomen gedragingen staan naar het oordeel van het hof evenwel niet in een voldoende causale relatie tot het ongeval om in een bewezenverklaring te kunnen worden opgenomen. Het hof zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij de handleiding van de verreiker en de werkkooi niet heeft doorgenomen voordat hij daarmee aan het werk ging en dat hij een aantal veiligheidsmaatregelen – die volgens de handleiding hadden moeten worden genomen – niet heeft genomen.
Naast het verzuim om de borgpen handmatig aan te brengen, heeft hij nagelaten de communicatiestekker van de werkkooi aan te brengen op de giek van de verreiker en daarbij de daarvoor bestemde bediening in de werkkooi te bevestigen zodat de verreiker uitsluitend als hoogwerker zou kunnen functioneren. Hierbij wordt opgemerkt dat het hof de tenlastelegging zo begrijpt dat is bedoeld te zeggen dat verdachte de verreiker als hoogwerker heeft gebruikt, terwijl deze niet in de daarvoor bedoelde ‘hoogwerkerstand’ stond.
Evenmin heeft hij aan de hand van de handleiding de bedieningsorganen op de juiste programmering ingesteld, waardoor de automatische beveiligingsfuncties niet in werking zijn getreden. Zonder deze veiligheidsfuncties had hij als machinist onvoldoende zicht op de maximale belasting.
Verder heeft verdachte in strijd met de handleiding de machine in de hoogwerkerfunctie bediend vanuit de cabine. Daardoor had hij er tijdens de uit te voeren werkzaamheden onvoldoende zicht op of er gevaar bestond voor beknelling of pletten van een medewerker.
Verdachte heeft voornoemde punten erkend en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij is afgegaan op de instructies die hij [verhuurder] (de verhuurder van de verreiker en de werkkooi) heeft ontvangen. Het hof constateert dat [verhuurder] en verdachte beiden hebben verklaard over instructies met betrekking tot de bediening van de verreiker en de werkkooi en het aanbrengen van de borgpen, maar dat deze verklaringen van elkaar afwijken met betrekking tot de precieze inhoud van de gegeven instructies. Wat daar ook van zij, naar het oordeel van het hof rust op de machinist van een verreiker met werkkooi een zelfstandige verantwoordelijkheid om de machine overeenkomstig de in de handleiding beschreven veiligheidsnormen te bedienen. Zeker wanneer het gaat om naar hun aard gevaarlijke werkzaamheden op hoogte, rust op een machinist een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de veiligheid en mag van hem worden verlangd dat hij de beschreven veiligheidsnormen hanteert en niet lichtvaardig afgaat op mededelingen van derden. Dit geldt temeer nu verdachte in de laatste vijf jaren niet meer regelmatig met een verreiker (en werkkooi) had gewerkt en het bovendien een ander merk en type verreiker betrof dan waarmee hij voordien ervaring had opgedaan. Verdachte had onder die omstandigheden, naar het oordeel van het hof, onvoldoende praktijkervaring met het bedienen van deze verreiker en had dit ook zelf moeten onderkennen. Dit had hem tot extra zorgvuldigheid en aandacht voor de in de handleiding beschreven veiligheidsnormen moeten nopen.
Het hof acht een causaal verband tussen de nalatigheden van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] gegeven. Het hof komt op grond van de hiervoor beschreven verzuimen tot het oordeel dat verdachte die bewuste
3 mei 2016 substantieel is achtergebleven bij de gedragsstandaard die voor hem in zijn hoedanigheid van machinist/bestuurder van een verreiker in de betreffende situatie gold. Daarmee heeft hij de geldende zorgvuldigheidsnormen in aanzienlijke mate geschonden, waardoor hij naar het oordeel van het hof aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig heeft gehandeld. Dit maakt dat de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] – mede – aan zijn schuld zijn te wijten. Dat ook de aan derden/medeverdachten toegeschreven fouten mogelijk een oorzakelijk verband hebben met de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 3] , neemt het oorzakelijk verband met de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettend van verdachte in casu niet weg. Het hof acht zodoende – net als de rechtbank – de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
verdachte - in de uitoefening van zijn beroep - op
of omstreeks 03 mei 2016 in de gemeente [gemeente] , op een bouwplaats
aan ofnabij de [straat] te [gemeente] ,
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en
/ofnalatig een verreiker/hoogwerker (merk Merlo, type ROTO 40.25MCSS) met een daaraan bevestigde werkkooi (merk TRE EMME, model PTE.RC.ZM2.) heeft bediend ten behoeve van het ophangen/aanbrengen van een (reclame)spandoek op ongeveer 12 tot 15 meter hoogte aan een gebouw, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft laten plaatsnemen in die werkkooi, terwijl
- verdachte
geen, althansonvoldoende ervaring had met het bedienen van dit merk hoogwerker en de aangekoppelde werkkooi en
/ofzijn praktijkervaring (met een ander merk hoogwerker) dateerde van ongeveer vijf jaar voordien;
- verdachte de handleiding van de verreiker en
/ofde werkkooi niet
(voor aanvang van die werkzaamheden
)had doorgenomen;
- verdachte niet
(voldoende
)had gecontroleerd of de werking van de hydraulische stift voor het aankoppelen van de werkkooi goed functioneerde en de werkkooi afdoende borgde;
- verdachte niet
(aan de hand van de handleiding
)handmatig de noodzakelijke borgpen had aangebracht;
- verdachte niet de communicatiestekker van de werkkooi had aangebracht op de giek van de verreiker en daarbij de daarvoor bestemde bediening in de werkkooi had bevestigd zodat de verreiker uitsluitend als hoogwerker zou kunnen functioneren;
- verdachte niet
(aan de hand van de handleiding
)de bedieningsorganen zo had ingesteld dat de juiste programmering werd ingesteld, waardoor de automatische beveiligingsfuncties niet in werking waren getreden;
- verdachte door het gebruik van de werkkooi zonder de veiligheidsfuncties als machinist
geen, althansonvoldoende zicht had op de maximale belasting;
- verdachte in strijd met de handleiding de machine in de hoogwerker functie heeft bediend vanuit de cabine;
- verdachte in strijd met de handleiding de lasten (frame en/of spandoek) heeft gehesen tezamen met personen in de werkkooi;
- verdachte de verreiker met werkkooi heeft ingezet als lift door een of meer van genoemde personen naar boven te brengen en/of (op grote hoogte) een of meer van genoemde personen in die werkkooi plaats heeft laten nemen;
- verdachte heeft toegelaten dat genoemde personen in en/of uit de werkkooi stapte(n) terwijl bij dat overstappen op (ongeveer) 15 meter hoogte van en naar het dak valgevaar bestond;
- verdachte door het bedienen van de verreiker vanuit de cabine
geen, althansonvoldoende zicht had of er tijdens die uit te voeren werkzaamheden gevaar bestond voor beknelling of pletten van die medewerkers;
waarbij als gevolg van het losraken van die werkkooi genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vanaf grote hoogte naar beneden zijn gevallen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden;
2.
verdachte - in de uitoefening van zijn beroep - op
of omstreeks3 mei 2016 in de gemeente [gemeente] , op een bouwplaats
aan ofnabij de [straat] te [gemeente] ,
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en
/ofnalatig een verreiker/hoogwerker (merk Merlo, type ROTO 40.25MCSS) met een daaraan bevestigde werkkooi (merk TRE EMME, model PTE.RC.ZM2.) heeft bediend ten behoeve van het ophangen/aanbrengen van een (reclame)spandoek op ongeveer 12 tot 15 meter hoogte aan een gebouw, [slachtoffer 3] heeft laten plaatsnemen in die werkkooi, terwijl
- verdachte
geen, althansonvoldoende ervaring had met het bedienen van dit merk hoogwerker en de aangekoppelde werkkooi en
/ofzijn praktijkervaring (met een ander merk hoogwerker) dateerde van ongeveer vijf jaar voordien;
- verdachte de handleiding van de verreiker en
/ofde werkkooi niet
(voor aanvang van die werkzaamheden
)had doorgenomen;
- verdachte niet
(voldoende
)had gecontroleerd of de werking van de hydraulische stift voor het aankoppelen van de werkkooi goed functioneerde en de werkkooi afdoende borgde;
- verdachte niet
(aan de hand van de handleiding
)handmatig de noodzakelijke borgpen had aangebracht;
- verdachte niet de communicatiestekker van de werkkooi had aangebracht op de giek van de verreiker en daarbij de daarvoor bestemde bediening in de werkkooi had bevestigd zodat de verreiker uitsluitend als hoogwerker zou kunnen functioneren;
- verdachte niet
(aan de hand van de handleiding
)de bedieningsorganen zo had ingesteld dat de juiste programmering werd ingesteld, waardoor de automatische beveiligingsfuncties niet in werking waren getreden;
- verdachte door het gebruik van de werkkooi zonder de veiligheidsfuncties als machinist
geen, althansonvoldoende zicht had op de maximale belasting;
- verdachte in strijd met de handleiding de machine in de hoogwerker functie heeft bediend vanuit de cabine;
- verdachte in strijd met de handleiding de lasten (frame en/of spandoek) heeft gehesen tezamen met personen in de werkkooi;
- verdachte de verreiker met werkkooi heeft ingezet als lift door een of meer van genoemde personen naar boven te brengen en/of (op grote hoogte) een of meer van genoemde personen in die werkkooi plaats heeft laten nemen;
- verdachte heeft toegelaten dat genoemde personen in en/of uit de werkkooi stapte(n) terwijl bij dat overstappen op (ongeveer) 15 meter hoogte van en naar het dak valgevaar bestond;
- verdachte door het bedienen van de verreiker vanuit de cabine
geen, althansonvoldoende zicht had of er tijdens die uit te voeren werkzaamheden gevaar bestond voor beknelling of pletten van die medewerkers;
waarbij als gevolg van het losraken van die werkkooi genoemde [slachtoffer 3] vanaf grote hoogte naar beneden is gevallen, waardoor het aan verdachtes schuld te wijten is geweest dat genoemde [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel (diverse botbreuken, waaronder rib, elleboog, polsen, schaambeen, staartbeen, bovenbeen, enkel) heeft bekomen
, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van zijn (toekomstige) ambts- of beroepsbezigheden is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten is, terwijl het misdrijf wordt gepleegd in de uitoefening van enig beroep, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
aan zijn schuld te wijten is dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl het misdrijf wordt gepleegd in de uitoefening van enig beroep.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de door de rechtbank opgelegde straf in hoger beroep opnieuw aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder, deels conform de rechtbank, het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke taakstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft aanmerkelijke schuld aan een noodlottig bedrijfsongeval ten gevolge
waarvan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk
letsel heeft opgelopen.
Het behoeft geen betoog dat het ongeval diepe sporen heeft nagelaten in de levens van de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en in het leven van [slachtoffer 3] en zijn naasten. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg alsook in hoger beroep afgelegde slachtofferverklaringen komt het verdriet nog prangend naar voren.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 28 april 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een soortgelijk delict is veroordeeld.
Het hof heeft voorts gelet op de inhoud van een reclasseringsadvies van 24 juli 2020. Hieruit komt naar voren dat verdachte sinds 2010 forse financiële problemen heeft als gevolg van de economische crisis en het failliet gaan van zijn bedrijf. Verdachte is gescheiden en verblijft sindsdien op een camping.
Verdachte heeft, in aanvulling op het voorgaande, ter terechtzitting naar voren gebracht dat het ongeval een grote impact op hem heeft gehad. Hij is in behandeling geweest wegens PTSS-klachten, maar heeft nog steeds last van slaapproblemen en flashbacks van het ongeval. Verdachte kan daarom maar een beperkt aantal uren in de week werken. Hij werkt momenteel als zzp’er (klusjesman) bij een vastgoedbedrijf en heeft nog steeds een behoorlijke schuldenlast.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de bewezen verklaarde feiten op zijn plaats is. Het hof heeft uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de indruk gekregen dat het ongeval – dat in het bijzijn van verdachte heeft plaatsgevonden – ernstig invloed heeft gehad op het functioneren van verdachte. Het hof zal daarom een (iets) lagere taakstraf opleggen dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft geëist. Oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren is naar het oordeel van het hof in beginsel passend en geboden. Het hof houdt echter ook rekening met de omstandigheid dat in eerste aanleg sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Verdachte is immers op 3 mei 2016 (voor het eerst) als verdachte gehoord, terwijl op 16 november 2020 – ruim vierenhalf jaar later – vonnis is gewezen. Het hof ziet in deze termijnoverschrijding aanleiding de duur van de op te leggen taakstraf te verlagen van 180 naar 160 uren.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte enige tijd in een in artikel 27, eerste lid Sr bedoelde vorm van voorarrest heeft doorgebracht. Gelet hierop zal het hof, anders dan de rechtbank, niet bevelen dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de op te leggen taakstraf in mindering zal worden gebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 307, 308 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. L.E.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D.R. de Jong, griffier,
en op 29 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.