ECLI:NL:GHARL:2022:549

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
200.295.038
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een hoger beroep. De zaak betreft een incidentele vordering tot schorsing van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. De appellant, [appellant1] Beheer, had een samenwerkingsovereenkomst met de geïntimeerde, [geïntimeerde] B.V., en was door de rechtbank veroordeeld tot betaling van een geldsom van € 500.000,- en € 475.000,-. De appellant vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat hij stelde dat de executie zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn ex-echtgenote en kinderen. Het hof oordeelde echter dat het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij schorsing. Het hof concludeerde dat er geen noodtoestand was en dat de appellant onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een kennelijke misslag of misbruik van recht. De incidentele vordering werd afgewezen en de appellant werd veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.038
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: NL 19.15732)
arrest van 25 januari 2022
in het incident in de zaak van
1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant1] Beheer,
gevestigd te Gouda,
2.
[appellant2]wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
eisers in het incident,
bij de rechtbank: verweerders op de vordering, eisers van de tegenvordering,
hierna: [appellant1] , [de bestuurder] en gezamenlijk [appellant1] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. S.P. Koerselman,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.tevens h.o.d.n. [naam1] B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
bij de rechtbank: eiseres van de vordering, verweerster op de tegenvordering,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. C.J.R. van Binsbergen.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
4 december 2019 en 10 februari 2021, die de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de appeldagvaarding van 10 mei 2021 op nader aan te voeren gronden tevens incidentele vordering tot schorsing van de executie ex artikel 351 Rv,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de antwoordconclusie in het incident, met producties.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.3. De motivering van de beslissing in het incident

kern van de zaak en de procedure bij de rechtbank3.1 [geïntimeerde] en [appellant1] hebben een samenwerkingsovereenkomst en later een aanvullende samenwerkingsovereenkomst gesloten om een bouwproject te realiseren. Bij de samenwerkingsovereenkomsten waren ook twee andere vennootschappen betrokken, waaronder [naam2] B.V. (hierna: [naam2] ). [de bestuurder] is de bestuurder van [appellant1] . [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij op grond van de samenwerkingsovereenkomsten in totaal € 500.000,- aan [appellant1] heeft geleend en dat dit bedrag moet worden terugbetaald. [naam2] zou op haar beurt ook geld aan [appellant1] hebben geleend en nog € 475.000,- van [appellant1] moeten ontvangen. Over het ontstaan van de leningen en de terugbetaling daarvan is een discussie ontstaan. [geïntimeerde] heeft betoogd dat [de bestuurder] als bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling van de leningen.
3.2
[geïntimeerde] is een procedure bij de rechtbank gestart en heeft gevorderd om [appellant1] te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen over de activiteiten die [appellant1] c.s. in het kader van de samenwerkingsovereenkomst heeft verricht. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd om [appellant1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van bedragen van € 607.957,- en € 475.000,-. [appellant1] c.s. heeft verweer gevoerd en tegenvorderingen ingesteld die behelzen dat de door [geïntimeerde] gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven, dat voor recht wordt verklaard dat de beslagen onrechtmatig zijn en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding nader op te maken bij staat en de proceskosten.
3.3
In het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis heeft de rechtbank [appellant1] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 500.000,- en € 475.000,- ter zake de lening van [naam2] aan [geïntimeerde] , verminderd met wat [appellant1] al heeft voldaan en vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank heeft de overige vorderingen van [geïntimeerde] en de tegenvorderingen van [appellant1] c.s. afgewezen. [appellant1] c.s. is zowel in de proceskosten van de vordering als in de proceskosten van de tegenvordering veroordeeld.
beoordeling van de vordering in het incident in hoger beroep3.4 [appellant1] c.s. is in hoger beroep gekomen van het voornoemde vonnis. In het incident vordert [appellant1] c.s. de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat er op het hoger beroep is beslist, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident. [geïntimeerde] heeft namelijk executoriaal beslag gelegd op de woning van [de bestuurder] en zijn ex-echtgenote en ook de executie aangezegd. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.5
Het hof overweegt vooraf dat het uitganspunt is dat een veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
3.6
In dit geval oordeelt het hof dat het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis dient te prevaleren boven het belang van [appellant1] c.s. bij schorsing ervan. De veroordeling van de rechtbank heeft betrekking op een veroordeling tot betaling van geldsommen door [appellant1] c.s. aan [geïntimeerde] . Het belang van [geïntimeerde] bij de uitvoerbaarverklaring is dan in beginsel gegeven. Haar belang is dat zij niet op de betaling waartoe [appellant1] c.s. is veroordeeld hoeft te wachten tot die veroordeling onherroepelijk is geworden. [2] Tegenover dit belang heeft [appellant1] c.s. aangevoerd dat de ex-echtgenote en de kinderen van [de bestuurder] na verkoop van de woning op straat zullen komen te staan en dat dit tot psychische schade zal leiden. Voor zover [appellant1] c.s. hiermee heeft willen betogen dat dan een noodtoestand ontstaat, volgt het hof [appellant1] c.s. niet. [appellant1] c.s. heeft deze stellingen namelijk op geen enkele wijze toegelicht. Bovendien heeft [geïntimeerde] terecht opgemerkt dat deze stellingen niet zien op [appellant1] c.s., maar op de situatie van de ex-echtgenote en de kinderen van [de bestuurder] . [appellant1] c.s. had op dit punt zijn vordering nader moeten concretiseren. Dit geldt ook voor de overige door [appellant1] c.s. aangevoerde omstandigheden. [appellant1] c.s. heeft wel gesteld dat er aanzienlijke kosten moeten worden gemaakt voor de verkoop van de woning, dat de woning gelet op de huizenmarkt in waarde zal stijgen als de procedure in hoger beroep wordt afgewacht, maar laat na deze stellingen nader toe te lichten. Daarnaast is de enkele omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van het vonnis zal leiden tot onomkeerbare gevolgen onvoldoende om het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis te schorsen. Dat sprake zou zijn van een kennelijke misslag is door [appellant1] c.s. niet gesteld. Het oordeel van het hof wordt ook niet anders doordat [appellant1] c.s. heeft gesteld, hetgeen door [geïntimeerde] gemotiveerd is weersproken, dat slechts een geringe opbrengst na verkoop zal resteren. Voor zover [appellant1] c.s. hiermee heeft willen betogen dat [geïntimeerde] misbruik van recht maakt, is ook dit niet voldoende toegelicht. De conclusie is dat het hof de door [appellant1] c.s. gestelde omstandigheden, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende acht om tot schorsing van het vonnis over te gaan.
3.7
Het hof zal de incidentele vordering van [appellant1] c.s. afwijzen en zal [appellant1] c.s. als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident veroordelen.
3.8
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellant1] c.s. hoofdelijk in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, Th.C.M. Willemse en M.S.A. van Dam en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512.