Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding bij de kantonrechter
2.Het geding in hoger beroep
- de memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- het verslag (proces-verbaal) van de op 9 mei 2022 gehouden mondelinge behandeling.
3.Waar deze zaak over gaat
4.De vaststaande feiten en de procedure bij de kantonrechter
“om de betwiste fotoalbums, sieraden en goederen buiten de afwikkeling van de nalatenschap te houden en over te gaan tot spoedige ontruiming van de woning”.
5.De vorderingen van [appellante] in hoger beroep
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
a) heeft [geïntimeerde] op 3 mei 2018 uit de woning meegenomen de inboedelgoederen die staan vermeld op een door [appellante] overgelegde lijst. Die lijst is volgens haar op 3 mei 2018 in de woning door haar zoon [de zoon1] opgesteld om vast te leggen welke goederen naar de container werden overgebracht. Die lijst bestaat grotendeels uit verzamelvoorwerpen, zoals beeldjes die zich in (vitrine)kasten zouden hebben bevonden. Volgens [appellante] zijn de voorwerpen bij het opstellen van de lijst gelijktijdig gefotografeerd en heeft zij de foto’s die toen van die voorwerpen zijn gemaakt overgelegd;
b) heeft [geïntimeerde] de goederen die hij op 3 mei 2018 uit de woning heeft gehaald later weer teruggebracht naar de woning;
c) heeft [geïntimeerde] op 16 mei 2018 nog enkele andere inboedelgoederen uit de woning gehaald;
d) heeft [geïntimeerde] uit de woning sieraden weggenomen. Het gaat daarbij om sieraden die volgens [appellante] in doosjes van erflater hadden gezeten.
“Bij mij is ingeleverd (…) diverse sieraden (volgens mevrouw met een waarde van ca. € 1.000, maar volgens meneer zouden er meer sieraden moeten zijn, in totaal met een waarde van ca. € 50.000)”.6.6.3 In deze situatie rust op [appellante] de bewijslast van haar stelling dat [geïntimeerde] na het overlijden van erflater uit de woning sieraden heeft weggenomen die niet in de verdeling zijn betrokken. Nu zij daar ook bewijs van heeft aangeboden, in het bijzonder door het als getuige laten horen van [de zoon2] , zal zij tot het bewijs daarvan worden toegelaten. Bij dat te leveren bewijs zal [appellante] ook bewijs kunnen leveren van de waarde van de volgens haar aan de nalatenschap onttrokken sieraden.
Volgens [appellante] wil zij via die bankafschriften inzage krijgen in contante stortingen die vanaf het overlijden van erflater op een rekening van [geïntimeerde] zijn gedaan, omdat dergelijke stortingen ondersteuning kunnen bieden aan de verklaring van [de zoon2] tegenover haar dat [geïntimeerde] contante opbrengsten uit de verkoop van sieraden uit de nalatenschap op zijn rekening heeft gestort. Een partij is in beginsel echter niet verplicht om zijn medewerking te verlenen aan het vergaren van bewijs tegen zichzelf. Wel kent de wet enkele bepalingen die een partij kunnen verplichten om aan de wederpartij bepaalde (afschriften van) bescheiden die hij in zijn bezit heeft te overhandigen (vgl. bijv. art. 843a Rv), maar [appellante] heeft zich voor haar vordering niet op een dergelijke bepaling beroepen en het hof ziet verder geen grond om [geïntimeerde] desondanks te verplichten om te voldoen aan de verstrekkende en veelomvattende vordering van [appellante] .
7.De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de
roldatum 19 juli 2022, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;