In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van verzoekster, geboren in 1985. De kantonrechter had eerder, op 27 augustus 2021, het verzoek van verzoekster tot opheffing van het bewind afgewezen. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. G.A.E. Schutte, stelde dat zij in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen en dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond. Ze had geen problematische schulden meer, behalve een 'bevroren' studieschuld, en was gedupeerd door de toeslagenaffaire, wat leidde tot de verwachting dat haar schulden zouden worden kwijtgescholden. Verzoekster ervoer het bewind als een belemmering in haar bewegingsvrijheid en gaf aan dat het haar meer stress en kosten opleverde.
De bewindvoerder, [de bewindvoerder], voerde verweer en stelde dat het te vroeg was om het bewind op te heffen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. Het hof concludeerde dat verzoekster, naast haar studieschuld, geen grote schulden meer had en dat zij zelf actief haar financiële situatie beheerde. Het hof oordeelde dat de vrees van de bewindvoerder dat verzoekster niet in staat zou zijn om haar belangen zelf te behartigen, onvoldoende grond was om het bewind in stand te houden. Het hof besloot dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond en heeft het bewind per 1 september 2022 opgeheven. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.