ECLI:NL:GHARL:2022:5455

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.303.302
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens gebrek aan noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van verzoekster, geboren in 1985. De kantonrechter had eerder, op 27 augustus 2021, het verzoek van verzoekster tot opheffing van het bewind afgewezen. Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. G.A.E. Schutte, stelde dat zij in staat was om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen en dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond. Ze had geen problematische schulden meer, behalve een 'bevroren' studieschuld, en was gedupeerd door de toeslagenaffaire, wat leidde tot de verwachting dat haar schulden zouden worden kwijtgescholden. Verzoekster ervoer het bewind als een belemmering in haar bewegingsvrijheid en gaf aan dat het haar meer stress en kosten opleverde.

De bewindvoerder, [de bewindvoerder], voerde verweer en stelde dat het te vroeg was om het bewind op te heffen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. Het hof concludeerde dat verzoekster, naast haar studieschuld, geen grote schulden meer had en dat zij zelf actief haar financiële situatie beheerde. Het hof oordeelde dat de vrees van de bewindvoerder dat verzoekster niet in staat zou zijn om haar belangen zelf te behartigen, onvoldoende grond was om het bewind in stand te houden. Het hof besloot dat de noodzaak voor het bewind niet langer bestond en heeft het bewind per 1 september 2022 opgeheven. De beschikking van de kantonrechter werd vernietigd en de beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.302
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9248997)
beschikking van 28 juni 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. G.A.E. Schutte te Apeldoorn.
Als overige belanghebbenden aangemerkt:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[de bewindvoerder] , bureau voor bewind & curatele B.V.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [de bewindvoerder] ,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
en
[de broer],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de broer,
en
[de zus1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de zus1] ,
en
[de zus2],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de zus2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, team bewind en erfrecht) van 27 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 november 2021, en
  • een e-mailbericht van mr. Schutte van 3 juni 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat en mr. J.J. Douwes,
  • drie vertegenwoordigers van [de bewindvoerder] en
  • [de zus1] .

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1985. [verzoekster] is de dochter van de moeder en de zus van de broer, [de zus1] en [de zus2] .
3.2
Bij beschikking van 5 juli 2016 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.3
[de bewindvoerder] is sinds 1 april 2021 de - opvolgend - bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter het bewind opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.
5.2
[verzoekster] voert aan dat zij in staat is om zelf haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. [verzoekster] heeft naast haar ‘bevroren’ studieschuld geen problematische schuldenlast. Bovendien is [verzoekster] gedupeerde van de toeslagenaffaire, waardoor haar schulden naar verwachting zullen worden kwijtgescholden. [verzoekster] ervaart het bewind als een forse belemmering in haar bewegingsvrijheid. Daardoor helpt het bewind ook niet maar zorgt het juist voor meer stress en kosten, ook door de fouten die de (vorige) bewindvoerder heeft gemaakt. Ten slotte weigert [de bewindvoerder] mee te werken aan een zelfredzaamheidstraject, waardoor opheffing van het bewind door [de bewindvoerder] juist wordt belemmerd.
5.3
[de bewindvoerder] heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd. [de bewindvoerder] heeft verklaard dat het op dit moment te vroeg is om het bewind op te heffen. [de bewindvoerder] meent dat allereerst moet worden onderzocht of [verzoekster] daadwerkelijk wordt aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire en als dat niet het geval is of [verzoekster] in aanmerking komt voor een schuldenregeling.
5.4
Het hof overweegt dat uit de stukken en op de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoekster] naast haar studieschuld geen grote schulden (meer) heeft. Zij ontvangt inmiddels ook geen weekgeld meer maar maandgeld en dat verloopt goed, in die zin dat [verzoekster] daarmee goed uitkomt. Daarnaast heeft [verzoekster] zelf contact gezocht met de belastingdienst om te laten onderzoeken of zij wordt aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Ook heeft [verzoekster] zelf bijzondere bijstand aangevraagd bij de gemeente en heeft zij zelf haar tandartsfacturen voldaan. [verzoekster] heeft zelf ook een goed beeld van haar financiële situatie. Daarbij komt dat [de bewindvoerder] op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij niet zeker weet of [verzoekster] in staat is om haar vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen, maar dat zij vreest dat het verkeerd zal gaan. Dat is naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om het bewind in stand te houden. Dat [verzoekster] voornemens was een telefoon op afbetaling te kopen, waardoor zij een BKR-registratie zou krijgen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende grond om het bewind in stand te laten. Op zichzelf kon de [verzoekster] zich namelijk wel een nieuwe telefoon veroorloven. Daarnaar gevraagd heeft [de bewindvoerder] ter zitting uitgelegd dat het bewind niets zal veranderen aan het bestaan van de studieschuld, omdat deze niet kan worden betrokken in een eventuele schuldenregeling.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de noodzaak van het bewind niet langer bestaat, zodat het bewind zal worden opgeheven.
5.5
Het hof ziet aanleiding het bewind met ingang van 1 september 2022 op te heffen, zodat [de bewindvoerder] in de gelegenheid wordt gesteld om zijn werkzaamheden af te ronden en aan [verzoekster] over te dragen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, team bewind en erfrecht, van 27 augustus 2021;
heft op met ingang van 1 september 2022 het bewind over alle goederen die aan [verzoekster] (zullen) toebehoren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 28 juni 2022 uitgesproken door mr. Van de Voort in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.