ECLI:NL:GHARL:2022:5454

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
200.303.137
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op omgang tussen een moeder en haar minderjarige kind na ontzegging door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgang tussen een moeder en haar minderjarige kind. De moeder had in eerste aanleg verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar de rechtbank Gelderland had haar het recht op omgang ontzegd. De vader van het kind had verweer gevoerd en verzocht om de ontzegging van de omgang voor onbepaalde tijd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de emotionele en psychologische toestand van het kind, dat in 2011 is geboren en een posttraumatische stressstoornis heeft. Het hof heeft vastgesteld dat omgang met de moeder op dit moment ernstige nadelen zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. De rechtbank had eerder bepaald dat het kind therapie moest ondergaan en dat omgang met de moeder in strijd zou zijn met zijn zwaarwegende belangen. Het hof heeft de ontzegging van het recht op omgang bekrachtigd, maar heeft ook aangegeven dat de moeder na een jaar opnieuw kan verzoeken om een omgangsregeling. Daarnaast is er gesproken over de informatieplicht van de vader om de moeder op de hoogte te houden van het kind, wat belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2021 bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.137
(zaaknummer rechtbank Gelderland 385917)
beschikking van 28 juni 2022
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.W.A. Nabbe in Arnhem,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.W.E. Hoezen in Winterswijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 28 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 23 november 2021 is het beroepschrift met producties binnengekomen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 april 2022. De volgende personen waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader met zijn advocaat en
  • een vertegenwoordiger van de raad van de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2011 (verder: [de minderjarige] ).
3.2
De vader heeft [de minderjarige] erkend. In de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 april 2019 is bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over [de minderjarige] heeft.
3.3
[de minderjarige] woont bij de vader, diens partner [naam1] en zijn halfbroertje [naam2] .
3.4
In de beschikking van 10 april 2019 heeft de rechtbank Gelderland ook bepaald dat de moeder minimaal drie keer per jaar begeleide omgang met [de minderjarige] heeft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Partijen hebben een geschil over de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om bij beschikking - uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat de omgangsregeling wordt uitgebreid tot één dag per maand. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om het recht op omgang tussen de moeder en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd te ontzeggen en de moeder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de vader.
4.2
In de tussenbeschikking van 10 mei 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te doen naar de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd.
4.3
De moeder is met één grief in hoger beroep gegaan tegen de bestreden beschikking. Die grief ziet op de ontzegging van het recht op omgang. De moeder verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - te beslissen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, het verzoek van de vader tot ontzegging van de omgang alsnog wordt afgewezen en het verzoek van de moeder om de omgang uit te breiden, wordt toegewezen.
4.4
De vader voert verweer in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot aanhouding
5.1
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Nabbe namens de moeder verzocht om de zaak aan te houden, omdat de moeder vanwege ziekte de zitting niet kon bijwonen. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen aanhouding van de zaak en de raad heeft geadviseerd de mondelinge behandeling voort te zetten in het belang van [de minderjarige] , die moet weten waar hij aan toe is. Het hof overweegt dat het belangrijk is voor [de minderjarige] dat hij op korte termijn duidelijkheid krijgt over de omgang met zijn moeder. Daarbij komt dat mr. Nabbe de visie van de moeder heeft kunnen overbrengen, zodat de moeder voldoende is vertegenwoordigd op de mondelinge behandeling. Het hof heeft de zaak op de mondelinge behandeling vervolgens inhoudelijk besproken. Het verzoek tot aanhouding is afgewezen.
Ontzegging omgang
5.2
Voorop staat dat [de minderjarige] en de moeder recht hebben op omgang met elkaar. De rechter kan dit recht op verzoek van (één van) de ouders, al dan niet voor bepaalde tijd, ontzeggen. Dat kan onder meer ontzeggen indien de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind of indien omgang (anderszins) in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (artikel 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.3
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de moeder het recht op omgang met [de minderjarige] terecht heeft ontzegd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt hier nog het volgende aan toe.
5.4
In de bestreden beschikking oordeelde de rechtbank dat [de minderjarige] de emotionele ruimte moest krijgen om behandeld te worden voor de trauma’s en hechtingsproblematiek die zijn ontstaan in de tijd dat hij bij de moeder woonde. De vader heeft verteld dat deze therapie inmiddels is afgerond. Uit de therapie is gebleken dat [de minderjarige] een posttraumatische stressstoornis heeft, maar dat hij goed functioneert zolang zijn trauma’s niet ‘getriggerd’ worden. Verder is het de bedoeling dat [de minderjarige] later dit jaar statusvoorlichting krijgt: hij moet weten dat de vader niet zijn biologische vader is. De vader heeft verteld dat hij hiermee bewust heeft gewacht tot de therapie was afgerond.
5.5
Het hof vindt, net als de raad, dat [de minderjarige] nog niet toe is aan omgang met de moeder. De therapie en de statusvoorlichting zijn grote en belastende gebeurtenissen voor hem. Dat maakt dat [de minderjarige] op dit moment kwetsbaar is. Hij moet daarom de ruimte krijgen om de ontwikkelingen rustig door te maken en de indrukken te laten indalen. Als [de minderjarige] nu omgang met de moeder zou hebben, zou dit opnieuw veel spanningen veroorzaken. [de minderjarige] moet voorlopig niet met die spanningen geconfronteerd worden. Hij heeft zelf ook duidelijk gezegd dat hij nu geen contact met zijn moeder wil hebben. Het hof is daarom van oordeel dat omgang met de moeder ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] en ook in strijd is met zijn zwaarwegende belangen (artikel 1:377a lid 3 onder a. en d. BW).
5.6
De ontzegging van het recht op omgang is tijdelijk. De moeder kan na een jaar (of eerder als de omstandigheden zijn gewijzigd) opnieuw aan de rechter vragen om een omgangsregeling vast te stellen. De rechter zal de situatie dan opnieuw beoordelen.
5.7
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Informatieplicht
5.8
Ter zitting is gesproken over de verplichting van de vader om het contact tussen de moeder en [de minderjarige] te bevorderen en om de moeder te informeren over [de minderjarige] (artikel 1:247 lid 3 en artikel 1:377b lid 1 BW). Het is voor [de minderjarige] ’s ontwikkeling belangrijk dat hij weet wie zijn moeder is. De raad heeft voorgesteld dat de vader eens in de twee maanden algemene informatie over [de minderjarige] aan de moeder stuurt. De vader kan bijvoorbeeld schrijven over hobby’s en uitstapjes en een foto van [de minderjarige] meesturen. De moeder kan [de minderjarige] af en toe een kaartje sturen en dan aansluiten bij die feitelijke informatie. Het is belangrijk dat de moeder in de kaartjes geen emotioneel beroep doet op [de minderjarige] . Het is daarom verstandig dat de moeder de kaartjes in overleg met haar persoonlijk begeleider schrijft.
Op deze wijze wordt een eerste stap in de goede richting gezet en kan uiteindelijk het contact tussen [de minderjarige] en de moeder in de toekomst wellicht hersteld worden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en E. de Boer, bijgestaan door L.M. de Wit als griffier en is op 28 juni 2022 uitgesproken door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.