ECLI:NL:GHARL:2022:5352

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
200.299.710/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van de kinderen bij de vader; moeder belast kinderen met overtuiging van seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2013, na een echtscheiding van hun ouders in 2015. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was van mening dat de kinderen bij haar moesten wonen, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder besloten dat de kinderen onder toezicht werden gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, vanwege zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de verstoorde communicatie tussen de ouders. De moeder had herhaaldelijk haar overtuiging geuit dat de kinderen seksueel misbruikt werden tijdens hun verblijf bij de vader, wat leidde tot meerdere onderzoeken zonder concrete aanwijzingen voor misbruik. Het hof oordeelde dat de zorgen van de moeder niet terecht waren en dat de kinderen in een veilige omgeving bij de vader woonden. De rechtbank had eerder de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld, en het hof bekrachtigde deze beslissing, waarbij het belang van de kinderen voorop stond. De moeder kreeg wel de mogelijkheid tot begeleid contact met de kinderen, maar het hof benadrukte dat de GI de regie moest nemen in de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.710/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 202660)
beschikking van 21 juni 2022
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.S. Özsaran te Groningen,
en
[verweerder](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Peeters te Groningen.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI),
gevestigd te Groningen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van (de kinderrechter in) de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 15 december 2020, 18 maart 2021 en 15 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, laatstgemelde beschikking hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 10 september 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 24 september 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 13 april 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 14 april 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 15 april 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 19 april 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 april 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI;
- [naam3] namens de raad.

3.De feiten

3.1
Tijdens het [in] 2015 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn [in] 2013 geboren [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
De ouders zijn in het aan de echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan
overeengekomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Ook
hebben partijen in het ouderschapsplan afspraken gemaakt ten aanzien van de verdeling van
de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling). Op 1 mei 2018 hebben de ouders een ‘evaluatie en wijziging ouderschapsplan’ ondertekend.
3.3
Op 17 augustus 2020 heeft de vader een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling van de
kinderen ingediend bij de rechtbank. In die procedure heeft de kinderrechter opdracht gegeven aan de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) om onderzoek te
doen naar de noodzaak om een kinderbeschermingsmaatregel te treffen en welke (mogelijke)
specialistische hulp nodig is om, al dan niet in het vrijwillig kader, een gezonde ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te waarborgen. De vader heeft in de procedure bij de rechtbank zijn oorspronkelijke verzoek aangevuld en de rechtbank aanvullend verzocht:
- primair: het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te wijzigen in die zin dat de vader voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag;
- subsidiair: de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen en bij de vader te bepalen;
- meer subsidiair: een uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen, voor het geval de rechtbank het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen zou afwijzen; en
- als voorlopige voorziening te bepalen dat er voor de kerstvakantie 2020 een zorgregeling geldt zoals omschreven in zijn verzoekschrift.
De moeder heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek gedaan tot wijziging van de zorgregeling. Zij heeft de rechtbank onder meer verzocht:
I. de verzoeken van de vader af te wijzen; en
II. een reguliere zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen per vier weken:
- in de even weken op zaterdag tussen 10.30 en 11.00 uur de bij de vader zijn tot en met
maandagochtend waarbij de vader de kinderen naar school brengt en in de gevallen
dat er geen school is de kinderen tussen 10.30 en 11.00 uur naar de moeder brengt;
- in de eerste oneven week op vrijdag van 17.30 uur tot en met zaterdag 17.00 uur bij de
vader zijn, waarbij de moeder de kinderen brengt en de vader de kinderen terugbrengt
naar de moeder.
3.4
Bij voormelde – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 15 december 2020 heeft (de kinderrechter in) de rechtbank, op advies van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de periode van een jaar, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 15 december 2022.
Verder heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, in de beschikking van 15 december 2020, uitvoerbaar bij voorraad:
- ( conform de door de ouders bereikte overeenstemming) een zorgregeling voor de kerstvakantie van 2020 vastgesteld en bepaald dat vervolgens de reguliere regeling wordt hervat;
- een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder bevolen, te verrichten door drs. [naam4] (hierna: [naam4] );
en in afwachting van de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek, de beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de overige zorgregeling aangehouden.
Bij voormelde – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 18 maart 2021 heeft de rechtbank, op advies van de raad, de hoofdverblijfplaats van de kinderen voorlopig, totdat nader wordt beslist, onder voorwaarden bij de vader bepaald. Verder heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, in die beschikking een aanvullend persoonlijkheidsonderzoek door [naam4] bevolen en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
De kinderen zijn direct na de uitspraak van de rechter in maart 2021 verhuisd van de moeder naar de vader.
3.6
Hangende de procedure bij de rechtbank heeft de vader zijn verzoek om te bepalen dat hij voortaan alleen het gezag zal uitoefenen over de kinderen, ingetrokken, zodat de rechtbank nog slechts een beslissing diende te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling.
3.7
In de bestreden beschikking van 15 juni 2021 heeft de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling overwogen zoals hierna cursief is weergegeven.
“Voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de contactregeling), volgt de rechter het advies van de Raad. Met de Raad is de rechter van oordeel dat het aan de regie van de GI moet worden overgelaten om binnen de grenzen van wat haalbaar en verantwoord is, moet worden toegewerkt naar uitbreiding van de nu beperkte en alleen begeleide contactmomenten. Dat zal tijd vergen omdat de moeder – uitgaande van het deskundigenrapport – behandeling nodig heeft. Het is nodig dat de GI op die behandeling, de behandeldoelen en de voortgang daarin zicht krijgt, om te borgen dat de moeder niet opnieuw bevestiging zoekt van haar overtuigingen en opnieuw haar kinderen blootstelt aan niet passende onderzoeken naar het bewijs van seksueel misbruik.”
Vervolgens heeft de rechtbank in de bestreden beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader vastgesteld en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8
De kinderen wonen nog steeds bij de vader. De moeder heeft eens per week vijf kwartier begeleid contact met de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, alsnog rechtdoende, het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, af te wijzen, althans een beslissing te nemen zoals het hof juist acht.
4.2
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig met verbetering van de gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen en dat die beslissing in stand dient te blijven. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
5.3
De grote zorgen over de situatie van de kinderen hebben in december 2020 geleid tot hun ondertoezichtstelling. Uit de stukken blijkt dat er destijds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen die voortkwam uit de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en hun onvermogen om op een normale wijze te communiceren (over hun kinderen), samen afspraken te maken en daarbij de belangen van hun kinderen voorop te stellen. Die situatie werd (mede) veroorzaakt en in stand gehouden door de bij de moeder levende overtuiging dat de kinderen (in ieder geval [de minderjarige2] ) zouden worden gedrogeerd en seksueel misbruikt – door meerdere mensen en op verschillende locaties – als zij bij de vader verbleven
.Volgens de vader waren de zorgen van de moeder niet terecht. De zorgen van de moeder over dit seksuele misbruik hebben ertoe geleid dat in een lange periode herhaald (forensisch) medisch onderzoek is verricht bij (één van) de kinderen en dat verschillende hulpverlenende instanties betrokken zijn geraakt bij het gezin. De (medische) onderzoeken hebben niet geleid tot een (concrete) verdenking van seksueel misbruik bij de politie of bij de betrokken hulpverlening. Omdat de moeder bij haar overtuiging van seksueel misbruik bleef terwijl geen enkele deskundige de moeder in haar overtuiging bevestigde, en door de manier waarop de moeder hiermee omging, ontstond een zorgelijk beeld over de moeder. Om meer duidelijkheid over het functioneren van de moeder te kunnen krijgen, heeft de rechtbank vervolgens in de voornoemde beschikking van 15 december 2020 een persoonlijkheids-onderzoek van de moeder door [naam4] bevolen. De moeder werkte volgens [naam4] niet volledig mee aan het onderzoek zodat hij slechts beperkt conclusies kon trekken. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 16 maart 2021 bij de rechtbank bleek onder meer uit de meldingen die door de politie bij Veilig Thuis zijn gedaan, dat de moeder, overtuigd van het seksueel misbruik van haar kind(eren), de kinderen opnieuw zelf (lichamelijk) had onderzocht en gefotografeerd, dat zij veelvuldig contact zocht met de politie en dat zij de angst had dat zij werd gevolgd door auto's en dat haar telefoon (of de telefoon van een betrokken vriendin) werd afgeluisterd.
Omdat bij de moeder nog steeds een opvoedsituatie bestond die een ernstige bedreiging vormde voor de ontwikkeling van de kinderen heeft de rechtbank, om de veiligheid van de kinderen te borgen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen meteen na de mondelinge behandeling van de zaak op 16 maart 2021 voorlopig (onder voorwaarden) bij de vader bepaald en een aanvullend persoonlijkheidsonderzoek van de moeder bevolen.
5.4
De zorgen die er al waren over (de situatie van) de moeder zijn in het aanvullende rapport van [naam4] van 11 mei 2021 bevestigd. Uit het rapport is een zorgelijk (psychotisch) beeld van de moeder naar voren gekomen waarvoor de moeder behandeld zou moeten worden. Mede naar aanleiding van de reactie van de moeder op het rapport van [naam4] en hetgeen de moeder ter zitting op 11 juni 2021 heeft verklaard, heeft de rechtbank geconstateerd dat de moeder geen probleembesef of -inzicht heeft. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de moeder niet is af te brengen van haar overtuiging dat er sprake is van seksueel misbruik van haar kind(eren). Verder heeft de rechtbank bij de beoordeling meegewogen dat het in het belang van de kinderen wenselijk is dat er duidelijkheid komt over hun woonperspectief en dat de raad heeft aangegeven dat, in de gegeven omstandigheden, het woonperspectief voor de kinderen niet bij de moeder ligt. Op grond hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat hun definitieve woonplaats bij de vader wordt vastgesteld.
5.5
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden is genomen. De ondertoezichtstelling van de kinderen alleen gaf niet voldoende waarborgen om hun veiligheid te garanderen. De moeder bleef de kinderen belasten met haar problematiek. Om verdere schade bij de kinderen te voorkomen was daarom wijziging van hun hoofdverblijfplaats nodig. Anders dan de moeder stelt, spreken de bevindingen van haar behandelend psychiater [naam5] (hierna: [naam5] ), die zijn neergelegd in diens rapportage van 14 april 2022, het door [naam4] geschetste beeld van de moeder niet volledig tegen. Volgens [naam5] is bij de moeder (onder meer) sprake van een posttraumatische stressstoornis. Uit de rapportage van [naam5] blijkt verder dat de moeder behandeling nodig heeft voor haar problematiek en hulp nodig heeft om te leren omgaan met haar situatie, waarbij, aldus [naam5] , gestreefd moet worden naar het verkrijgen van een krachtiger zelfbesef en autonomie waardoor eventuele latente waandenkbeelden (die reeds nu aan het verbleken zouden zijn) gaandeweg zullen worden vervangen door een ook op deze aspecten realistischere optiek op haar verdere ouderrol. Het rapport van [naam5] leidt dan ook niet tot een ander oordeel van het hof. Op grond van de informatie in het dossier en hetgeen op de zitting bij het hof is besproken acht het hof het risico nog steeds te groot dat de moeder de kinderen wederom zal belasten met haar problematiek als de kinderen hun hoofdverblijfplaats weer bij haar zouden hebben waardoor er opnieuw ingegrepen zou moeten worden.
5.6
Daarnaast hebben de kinderen sinds maart 2021 onafgebroken bij de vader gewoond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat het goed gaat met de kinderen bij de vader en dat het niet goed is voor de kinderen als hun woonsituatie weer zou wijzigen van de vader naar de moeder. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats ingrijpend is en veel vraagt van de kinderen die al een belaste voorgeschiedenis hebben. Om te beslissen dat de kinderen weer tussen hun ouders moeten wisselen, moeten er daarom zwaarwegende omstandigheden zijn die maken dat die beslissing in het licht van alle feiten en omstandigheden in belang van de kinderen wenselijk is. Uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader blijven wonen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is dan ook bekrachtigen.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat de kinderen het fijn vinden om omgang met hun moeder te hebben. De moeder wil graag meer en ook onbegeleide omgang met de kinderen. Zij heeft op dit punt in hoger beroep geen verzoek geformuleerd maar wil wel dat de GI nu echt aan de slag gaat met opbouw en uitbreiding van de omgang. Zowel de raad als de GI zijn van mening dat onder regie van de GI, conform een reeds opgesteld plan, toegewerkt kan worden naar uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen. Het hof dringt er dan ook op aan dat nu op voortvarende wijze toegewerkt gaat worden naar uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen, waarbij de GI daadwerkelijk de regie dient te nemen, een en ander zoals de rechtbank in de bestreden beschikking ook al heeft overwogen (zie hiervoor onder 3.7).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 15 juni 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, J.W. Keuning en F. Menso, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 21 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.