ECLI:NL:GHARL:2022:5325

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
200.311.768
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in complexe fraudezaak met meerdere verdachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2022 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verdachte in een complexe fraudezaak. De wraking was gericht tegen de raadsheren G. Dam, N.C. van Lookeren Campagne en P.L.M. van Gorkom, die de strafzaak van de verdachte behandelden. De raadsman voerde aan dat de motivering van de afwijzing van een eerder aanhoudingsverzoek de grond vormde voor het wrakingsverzoek. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die zouden wijzen op een vooringenomenheid van de rechters. De wrakingskamer heeft een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de verdachte en het belang van een voortvarende rechtspleging. Het hof concludeerde dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing was en dat de door de voorzitter gebruikte bewoordingen geen zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleverden. De wrakingskamer benadrukte dat in een langlopende en complexe zaak een goede planning essentieel is en dat het hof zich aan de eerder vastgestelde planning diende te houden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van de wrakingsprocedure.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummers: 21-006932-16 en 21-004325-18
Wrakingsnummer: 200.311.768
Uitspraakdatum: 23 juni 2022
Beslissinggegeven op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [adres] ,
hierna: verzoeker.
De procedure
Ter terechtzitting van het hof van 15 juni 2022 heeft de raadsman van verzoeker, mr. T. Felix, advocaat te Amsterdam, namens verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren mrs. Dam, Van Lookeren Campagne en Van Gorkom, die zijn strafzaak behandelen. De wrakingsgrond is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 15 juni 2022.
De raadsheren hebben schriftelijk te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Mr. Dam heeft als voorzitter schriftelijk gereageerd en een overzicht aan de wrakingskamer gestuurd van de procesgang in het zogeheten Eurocommerce strafproces.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer van 21 juni 2022 zijn verzoeker, zijn raadsman mr. T. Felix en de advocaat-generaal mr. M.W. Hemelaar, verschenen en gehoord. De raadsman van verzoeker heeft een pleitnota overgelegd. De advocaat-generaal heeft per mail een overzicht gestuurd van de planning van de strafkamer ten aanzien van de behandeling van de strafzaken van verzoeker en de medeverdachten. Uit de stukken blijkt dat de zittingen in overleg met de verdediging waren gepland op 8, 10, 15 en 17 juni 2022 met een uitloopdag op 24 juni 2022.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan.
De gronden van het verzoek tot wraking
De raadsman van verzoeker heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat de motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding de grond is voor het wrakingsverzoek.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek en tot oplegging van een wrakingsverbod ex artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voorts kan het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoeker onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de rechter. Het behoort tot de taak van de rechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de voortgang van het onderzoek. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd leidt de wrakingskamer af dat:
  • verzoekers strafzaak al 5,5 jaar dient in hoger beroep;
  • er verwevenheid bestaat tussen de strafzaak van verzoeker en die van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (de zus van verzoeker) en [medeverdachte 3] (de moeder van verzoeker);
  • de planning van de behandeling van verzoekers strafzaak en de medeverdachten een half jaar geleden in overleg met alle raadslieden tot stand is gekomen;
  • verzoekers raadsman ter zitting van 15 juni 2022 in verband met het terugtreden van de raadsvrouw in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] , een aanhoudingsverzoek heeft gedaan omdat – kort gezegd – de raadsman zou aansluiten bij het pleidooi van de raadsvrouw van [medeverdachte 1] en tussen hem en de raadsvrouw deze werkverdeling was gemaakt;
  • verzoekers raadsman het verweer in de zaak van [medeverdachte 1] wel kent maar deze zelf niet 100% in de vingers heeft en hij zelfs met een eventueel conceptpleidooi van de raadsvrouw in de zaak [medeverdachte 1] niet effectief zou kunnen pleiten;
  • verzoekers raadsman op 15 juni 2022 heeft gezegd dat hij klaar is om op vrijdag (17 juni 2022) het hele pleidooi te voeren, met deels verwijzing naar de verweren in de zaak van [medeverdachte 1] ; ook heeft de raadsman laten blijken dat hij zich flexibel zou opstellen indien hij vrijdag (17 juni 2022) toch een deel van het pleidooi moet voeren en dan op een latere dag het verweer van [medeverdachte 1] voor zover aan de orde voor de verdediging van verzoeker naar voren zou kunnen brengen;
  • het hof daarop heeft beslist volgens planning verder te gaan met de inhoudelijke behandeling en op 17 juni 2022 de behandeling voort te zetten met pleidooi, repliek en dupliek. Daarbij heeft het hof aan de raadsman toegezegd dat hij op de uitloopdag (24 juni 2022) zijn pleidooi nog kan aanvullen;
  • verzoekers raadsman heeft vervolgens het hof gewraakt.
De wrakingskamer overweegt dat het hof (al dan niet impliciet) een belangenafweging heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van verdachte en anderzijds het belang van een voortvarende rechtspleging. Gelet op de duur van de behandeling in hoger beroep, de planning van de behandeling van de strafzaken die al een half jaar geleden in overleg met de verdediging is vastgesteld en de omstandigheid dat de raadsman in beginsel gereed was om te pleiten, heeft het hof de beslissing genomen om de inhoudelijke behandeling voort te zetten.
Het betreft een processuele beslissing waarbij zich naar het oordeel van de wrakingskamer geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer betrekt bij dit oordeel in het bijzonder dat de raadsman door het hof de mogelijkheid is geboden om zijn pleidooi op de uitloopdag (dus 7 dagen later) nog aan te vullen. Overigens is de wrakingskamer van oordeel dat de wijze waarop de raadsman de verdediging inricht, voor zijn risico en rekening komt.
De raadsman heeft aangevoerd dat de grond voor wraking niet ziet op de afwijzing van het aanhoudingsverzoek maar op de formulering daarvan.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 juni 2022 blijkt dat door de voorzitter is gezegd:
-
U staat er alleen voor.
De wrakingskamer leest deze opmerking in de context van de feitelijke situatie van dat moment, waarbij de twee raadslieden in de zaken van medeverdachten de verdediging hebben neergelegd en de discussie die op zitting is ontstaan tussen de raadsman en het hof over het al dan niet gezamenlijk optrekken van raadslieden en het voeren van of aansluiten bij verweren. In dat verband heeft de voorzitter ook gezegd “
formeel is het een aparte zaak, waarin u zich helemaal moet voorbereiden”.
-
Langer uitstel gaan we niet toestaan zoals het er nu uitziet en daar moet u rekening mee houden.
De wrakingskamer leest hierin niet dat ieder toekomstig verzoek om aanhouding per definitie zal worden afgewezen. Hooguit dat daarvoor nieuwe omstandigheden zullen moeten worden aangedragen. Dat blijkt ook uit de toelichting die de voorzitter hierop geeft.
-
Dus dit is waarmee u het moet doen.
De wrakingskamer leest dit als een afsluiting van de discussie en de conclusie dat de beslissing van het hof nu niet anders wordt. De voorzitter vervolgt daarom ook met de mededeling: “goed, dan gaat het hof verder met de behandeling”.
De wrakingskamer is van oordeel dat deze bewoordingen/uitlatingen/formuleringen geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De wrakingskamer overweegt voorts dat een langlopende, complexe fraudezaak van grote omvang, met meerdere verdachten en raadslieden zoals deze, vanzelfsprekend een goede en zorgvuldige planning vereist. Het is dan ook niet vreemd en getuigt in ieder geval niet van enige vooringenomenheid, dat het hof probeert zich aan de eerder overeengekomen en vastgestelde planning te houden.
Het wrakingsverzoek moet daarom worden afgewezen.
Anders dan de advocaat-generaal is de wrakingskamer niet van oordeel dat verzoeker het verzoek om wraking met een ander doel heeft gedaan dan waarvoor de wrakingsregeling is bedoeld en dat hiermee sprake is van misbruik van de wrakingsprocedure als bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Daarom zal de wrakingskamer geen toepassing geven aan de bepaling van artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Wijst afhet verzoek tot wraking van mrs. G. Dam, N.C. van Lookeren Campagne en P.L.M. van Gorkom.
Aldus gewezen door
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. R.F.C. Spek en mr. R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor, griffier,
en op 23 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 juni 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. F. Stax, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verzoeker is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.