ECLI:NL:GHARL:2022:5323

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
200.311.651
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot de Eurocommerce-procedure

In deze zaak heeft verzoekster op 10 juni 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren G. Dam, N.C. van Lookeren Campagne en P.L.M. van Gorkom, die haar strafzaak behandelen. De wrakingsgrond was dat verzoekster een vertrouwensbreuk had met haar advocaat en dat het hof haar verzoek tot aanhouding had afgewezen. De raadsheren hebben schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 21 juni 2022 zijn verzoekster en de advocaat-generaal M.W. Hemelaar gehoord. Verzoekster heeft een schriftelijke toelichting gegeven en de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tijdig is gedaan, maar dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. De wrakingskamer overweegt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat de gronden voor wraking alleen bestaan als er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de beslissing om de zaak aan te houden tot 24 juni 2022 een processuele beslissing is en dat verzoekster de mogelijkheid van uitstel is geboden, maar dit niet heeft geaccepteerd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij niet van oordeel was dat verzoekster het verzoek met een ander doel had ingediend dan waarvoor de wrakingsregeling is bedoeld. De beslissing is op 23 juni 2022 uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit voorzitter R. Prakke-Nieuwenhuizen en raadsheren R.F.C. Spek en R. de Groot.

Uitspraak

Wrakingskamer

Parketnummer: 21-003933-16
Wrakingsnummer: 200.311.651
Uitspraakdatum: 23 juni 2022
Beslissinggegeven op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door:

[verzoekster] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende te [adres] ,
hierna: verzoekster.
De procedure
Ter terechtzitting van het hof van 10 juni 2022 heeft verzoekster de wraking verzocht van de raadsheren mrs. Dam, Van Lookeren Campagne en Van Gorkom, die haar strafzaak behandelen. De wrakingsgrond is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 10 juni 2022.
De raadsheren hebben schriftelijk te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Mr. Dam heeft als voorzitter schriftelijk gereageerd en een overzicht aan de wrakingskamer gestuurd van de procesgang in het zogeheten Eurocommerce strafproces.
Ter terechtzitting van de wrakingskamer van 21 juni 2022 zijn verzoekster en de advocaat-generaal mr. M.W. Hemelaar, verschenen en gehoord. Verzoekster heeft een schriftelijke toelichting overgelegd, die zij heeft voorgelezen. Uit de stukken blijkt dat de zittingen in de Eurocommerce-procedure in overleg met de verdediging waren gepland op 8, 10, 15 en 17 juni 2022 met een uitloopdag op 24 juni 2022.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan.
De gronden van het verzoek tot wraking
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat zij geen eerlijk proces krijgt nu zij een vertrouwensbreuk heeft met haar advocaat en het hof haar verzoek tot aanhouding heeft afgewezen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek en tot oplegging van een wrakingsverbod ex artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Voorts kan het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen - de verzoekster onwelgevallige - (processuele) beslissingen van de rechter. Het behoort tot de taak van de rechter om, gaande de procedure, beslissingen te nemen over (onder meer) de voortgang van het onderzoek. Grond voor wraking bestaat alleen als uit de beslissing, waaronder begrepen de motivering, zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor omschreven kunnen worden afgeleid.
Uit de stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is aangevoerd, leidt de wrakingskamer af dat:
  • verzoeksters strafzaak al 5,5 jaar dient in hoger beroep;
  • verzoekster tijdens de procedure een keer van advocaat is gewisseld;
  • er verwevenheid bestaat tussen de strafzaak van verzoekster en die van de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] ;
  • de planning van de behandeling van verzoeksters strafzaak en de medeverdachten een half jaar geleden in overleg met alle raadslieden tot stand is gekomen;
  • het pleidooi van verzoeksters voormalige raadsvrouw en de repliek en dupliek in de zaak van verzoekster volgens planning op 8 juni 2022 zouden plaatsvinden, derhalve voor de door verzoekster gestelde vertrouwensbreuk;
  • verdere behandeling van verzoeksters zaak op 8 juni 2022 vanwege het tijdens die zitting ingediende wrakingsverzoek van verzoeksters vader, [medeverdachte 1] , emotioneel te zwaar voor verzoekster zou worden;
  • in overleg met de raadsvrouw van verzoekster het hof de verdere behandeling heeft aangehouden tot de terechtzitting van 10 juni 2022;
  • op 8 juni 2022 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van verzoekster hebben toegezegd het requisitoir en het pleidooi op voorhand toe te sturen;
  • de advocaat-generaal zijn requisitoir aan het hof en naar de raadsvrouw heeft gestuurd maar dat het hof geen pleitnota van de raadsvrouw heeft ontvangen.
  • verzoeksters advocaat de avond vóór de zitting van 10 juni 2022, de dag dus dat de advocaat-generaal zou rekwireren en de raadsvrouw zou pleiten, aan het hof heeft bericht dat zij de verdediging heeft neergelegd;
  • het hof ter zitting van 10 juni 2022 het verzoek tot aanhouding van verzoekster (om een andere advocaat te zoeken) heeft gehonoreerd in die zin dat de behandeling van de zaak zou worden aangehouden tot de zitting van 24 juni 2022;
  • dat verzoekster daarop het hof heeft gewraakt.
De wrakingskamer overweegt dat het hof een belangafweging heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van verdachte en anderzijds het belang van een voortvarende rechtspleging. De beslissing om de zaak aan te houden tot 24 juni 2022 – dus feitelijk nog voor twee weken - betreft een processuele beslissing waarbij zich naar het oordeel van de wrakingskamer geen uitzonderlijke omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij heeft het hof acht geslagen op de duur van de behandeling in hoger beroep, de planning van de behandeling van de strafzaken die al een half jaar geleden in overleg met de verdediging is vastgesteld, het aanhouden van de zaak van verdachte op 8 juni 2022 na de wraking van het hof door de medeverdachte [medeverdachte 1] , het moment van het neerleggen van de verdediging en de omstandigheid dat de pleitnota al (zo goed als) gereed zou moeten zijn geweest, gezien de planning, Daarbij heeft het hof tegemoet willen komen aan het belang van een voortvarende rechtspleging en het belang van verzoekster van juridische bijstand.
De wrakingskamer betrekt bij dit oordeel in het bijzonder dat verzoekster door het hof wel degelijk de mogelijkheid van uitstel van de behandeling is geboden maar verzoekster dit kennelijk niet heeft geaccepteerd.
Het wrakingsverzoek moet daarom worden afgewezen.
Anders dan de advocaat-generaal is de wrakingskamer niet van oordeel dat verzoekster het verzoek om wraking met een ander doel heeft gedaan dan waarvoor de wrakingsregeling is bedoeld en dat hiermee sprake is van misbruik van de wrakingsprocedure als bedoeld in artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Daarom zal de wrakingskamer geen toepassing geven aan de bepaling van artikel 515, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

Wijst afhet verzoek tot wraking van mrs. G. Dam, N.C. van Lookeren Campagne en P.L.M. van Gorkom.
Aldus gewezen door
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. R.F.C. Spek en mr. R. de Groot, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Wormgoor, griffier,
en op 23 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 23 juni 2022.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. F. Stax, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verzoeker is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.