ECLI:NL:GHARL:2022:5314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
200.308.831
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van de hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot schorsing van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder zou hebben, mits zij voor 1 juli 2022 een woning betrekt binnen 35 kilometer van de woning van de vader. De moeder verzocht het hof om deze beslissing te schorsen, omdat zij in [woonplaats1] woont en het in het belang van de minderjarige achtte om daar te blijven wonen. De vader voerde verweer en stelde dat de moeder geen pogingen had ondernomen om naar de omgeving van de vader te verhuizen. Het hof overwoog dat de moeder onvoldoende actie had ondernomen om aan de voorwaarden van de rechtbank te voldoen en dat het belang van de vader en de minderjarige zwaarder woog dan dat van de moeder. Het hof wees het verzoek tot schorsing af en benadrukte het belang van overleg tussen de ouders voor de zorgregeling van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.831/02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 527890)
beschikking van 23 juni 2022 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.L. Schipper-Heikens te Den Haag,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P. Rietveld te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking). Bij deze beschikking heeft de rechtbank, onder andere en voor zover hier van belang, bepaald dat [de minderjarige] voortaan zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder onder de voorwaarde dat de moeder voor 1 juli 2022 een woning betrekt binnen een afstand van 35 kilometer van de huidige woning van de vader. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het hoger beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing uitvoerbaarheid bij voorraad, met producties, ingekomen op 29 maart 2022;
- het verweerschrift in appel tevens incidenteel appel, met producties;
- een journaalbericht van mr. Schipper-Heikens van 2 juni 2022, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2020 in [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de moeder om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissing betreft. De moeder verzoekt in het verlengde daarvan ook om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in kort geding van 21 september 2021 van de rechtbank Midden-Nederland in afwachting van de in deze te geven beschikking.
De vader voert gemotiveerd verweer tegen de gevraagde schorsing. Hij vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.2
Het hof begrijpt – met partijen – de bestreden beschikking aldus dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] tot 1 juli 2022 bij de moeder is en dat zijn hoofdverblijfplaats, tenzij de moeder per 1 juli 2022 een woning betrekt binnen een afstand van 35 kilometer van de huidige woning van de vader, daarna bij de vader in [woonplaats2] zal zijn, tenzij het hof de werking van de beschikking schorst.
4.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.4
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.5
Nu de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking niet heeft gemotiveerd, zal het hof het verzoek tot schorsing beoordelen aan de hand van de hiervoor onder a en b genoemde criteria en een belangenafweging maken.
4.6
De moeder stelt dat het in het belang van [de minderjarige] en haarzelf is dat zij – totdat in de hoofdzaak is beslist – in [woonplaats1] kunnen blijven wonen, dichtbij de familie van de moeder en in de omgeving waar de moeder is opgegroeid. De moeder en [de minderjarige] wonen momenteel bij oma van moederszijde. De moeder stelt dat zij het ritme van [de minderjarige] heeft afgestemd op haar huidige situatie in [woonplaats1] . De moeder heeft opvang geregeld voor [de minderjarige] en zij heeft inmiddels een baan in [woonplaats1] , waardoor zij elke dag twee uur zou moeten reizen als zij in of rondom [woonplaats2] moet gaan wonen. In die situatie moet nu geen verandering worden gebracht. Wanneer zij nu met [de minderjarige] verhuist zoals door de rechtbank is bepaald, moet zij weer met [de minderjarige] terugverhuizen wanneer het hof in de hoofdzaak haar hoger beroep gegrond acht. Dit is niet in het belang van de twee-jarige [de minderjarige] , aldus de moeder. Zijn plek op de kinderopvang zou dan vervallen zijn. Daar komt bij dat het haar tot nu toe niet is gelukt, en het voor 1 juli aanstaande ook niet meer gaat lukken, om te verhuizen naar de omgeving die binnen de door de rechtbank aangegeven grenzen valt.
De vader voert verweer. Volgens hem heeft de moeder geen enkele poging gedaan met [de minderjarige] terug te verhuizen naar zijn omgeving, ondanks dat dit zowel uit het kort geding vonnis van 21 september 2021 als uit de bestreden beschikking voortvloeide. Omdat zijn vader recent is overleden heeft hij de bedrijfsvoering van het familiebedrijf overgenomen. Hij zal in de huidige woning blijven wonen. Inmiddels overnacht [de minderjarige] ook bij hem in het kader van de zorgregeling. Het belang van [de minderjarige] bij meer omgang met hem acht hij groter dan het belang van de vrouw om met [de minderjarige] in [woonplaats1] te blijven wonen.
4.7
Het hof zal het schorsingsverzoek van de vrouw afwijzen. De omstandigheden waarop de moeder zich beroept zijn door haarzelf gecreëerd. Zij wist al geruime tijd dat de vader niet instemde met een definitieve verhuizing van [de minderjarige] naar [woonplaats1] en dat zij er rekening mee moest houden dat zij met [de minderjarige] in de omgeving van de vader moest gaan wonen. De voorzieningenrechter heeft al op 21 september 2021 geoordeeld dat zij met [de minderjarige] terug moest verhuizen, en ook uit de bestreden beschikking vloeit dit voort. De moeder heeft ruimschoots de tijd gehad om woonruimte te zoeken in of rondom [woonplaats2] , maar heeft geen of in ieder geval onvoldoende actie ondernomen om dit te bewerkstelligen. Op de mondelinge behandeling van het hof heeft de moeder verklaard dat zij niet in (de omgeving van) [woonplaats2] wil wonen, omdat zij haar wortels ergens anders heeft, en er niet het nut van inziet om te verhuizen zolang er nog een beroepsprocedure loopt. De moeder gaat hiermee voorbij aan het feit dat [de minderjarige] in [woonplaats2] is geboren, dat hij daar, tot het vertrek met de moeder, zijn hele leven heeft gewoond en dat de vader daar nog steeds woont. Het hof overweegt dat de moeder door haar handelswijze – in weerwil van de belangen van de vader en van [de minderjarige] – de mogelijkheden om het gezamenlijk ouderschap vorm te geven, heeft beperkt. Daarbij heeft de moeder het belang van de vader en [de minderjarige] om dichtbij elkaar te wonen en een nauwe band met elkaar op te bouwen, miskend. Naar het oordeel van het hof weegt dit belang van de vader en [de minderjarige] zwaarder dan het belang van de moeder om met [de minderjarige] – voorlopig – in [woonplaats1] te wonen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de werking van de bestreden beschikking te schorsen en zal het verzoek van de moeder hiertoe dan ook afwijzen.
4.8
In het licht van het vorenstaande en zoals ter mondelinge behandeling al is besproken wijst het hof de moeder en de vader er op dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij als ouders hun best moeten doen weer met elkaar in overleg te komen nu er op korte termijn afspraken over de zorgregeling gemaakt moeten worden.
Verzoek schorsing kort geding vonnis
4.9
Het hof zal het verzoek van de moeder tot schorsing van het kort geding vonnis van 21 september 2021 afwijzen, nu niet is voldaan aan de vereisten van artikel 351 Rv.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en E. de Boer bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 23 juni 2022 uitgesproken door mr. K.A.M. van Os-ten Have in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.