In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over een minderjarige, geboren in 2015. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Gelderland verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en zijn gezag te herstellen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de vader in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om te beslissen, ondanks dat de minderjarige in Suriname woont. Het hof stelde vast dat de moeder haar gezag niet daadwerkelijk uitoefent, aangezien zij sinds medio 2020 geen contact meer heeft gehad met de vader en de minderjarige. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader het eenhoofdig gezag kreeg, omdat hij de primaire opvoeder is en de moeder niet bereikbaar is voor belangrijke beslissingen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en belastte de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl het gezag van de moeder werd beëindigd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.