ECLI:NL:GHARL:2022:526
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot oplegging van dwangmiddelen aan gecertificeerde instelling in omgangsregeling
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding. De vader, appellant in deze zaak, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de GI), met het verzoek om de GI te veroordelen tot naleving van een omgangsregeling die eerder was vastgesteld. De vader vorderde tevens de oplegging van dwangmiddelen aan de GI om de nakoming van deze regeling te waarborgen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland had de vorderingen van de vader echter afgewezen in een vonnis van 17 mei 2021.
In hoger beroep heeft het hof de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de omgangsregeling, zoals vastgelegd in het vonnis van 24 november 2020, al werd uitgevoerd. Het hof concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde dwangmiddelen, aangezien de vader niet had aangetoond dat de GI de omgangsregeling niet naleefde. De vader had weliswaar klachten over de uitvoering van de regeling, maar deze waren onvoldoende om de gevraagde maatregelen te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures en de rol van de rechter in het beoordelen van de uitvoering van omgangsregelingen.