In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 650.000 voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar handhaafde deze waarde na bezwaar, maar belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 8 juni 2022 is de gemachtigde van belanghebbende, A. van den Dool, verschenen, evenals de taxateur van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij het belanghebbende was om aan te tonen dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar de gehanteerde eenheidsprijs per vierkante meter had moeten corrigeren, omdat de onroerende zaak onderdeel uitmaakt van een groter gebouw. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat een neerwaartse correctie niet nodig was, en dat de vastgestelde waarde van € 650.000 gerechtvaardigd was.
Het Hof concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De proceskosten werden niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.