Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellante1] ,
2. [appellante2],
wonende te [woonplaats1] ,
3. [appellante3],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
[appellanten] c.s.,
en afzonderlijk:
[appellante1] , [appellante2]en
[appellante3],
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
- het verslag (proces-verbaal) van de op 2 mei 2022 enkelvoudig gehouden mondelinge behandeling.
3.3. Waar deze zaak over gaat
4.De vaststaande feiten
5.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de voorzieningenrechter
Ten aanzien van de vordering van [appellanten] c.s. heeft hij, samengevat, overwogen dat die geen recht doet aan de te respecteren belangen van de broers en de moeder van de overledene. Over de vordering van [geïntimeerde] heeft hij overwogen dat het niet zonder meer aan [geïntimeerde] als opdrachtgever is om te beslissen over de bestemming van de as, maar dat hij daarbij onder meer rekening zal moeten houden met de kennelijke of vermoedelijke wens van de overledene.
6.De vorderingen in hoger beroep
6.2 [geïntimeerde] heeft in (incidenteel) hoger beroep zijn vordering aangepast in die zin dat hij nu vordert dat [appellanten] c.s. worden veroordeeld/geboden om het crematorium Yardenhuis te Goutum te verzoeken om de asbus aan hem te beschikking te stellen, met bepaling dat hij na ontvangst van de asbus daaraan een bestemming zal geven inhoudend dat hij de as zal verdelen en de helft daarvan aan de moeder van de overledene ter beschikking zal stellen en de andere helft aan [appellanten] c.s.
7.De motivering van de beslissing in hoger beroep
7.5 Aan de vordering van [appellanten] c.s. ligt ten grondslag, zo begrijpt het hof hun stellingen, dat [geïntimeerde] in strijd met de wens van overledene om begraven te worden, opdracht heeft gegeven tot zijn crematie en dat [geïntimeerde] die beslissing heeft genomen zonder overleg met [appellanten] c.s., terwijl juist al overeenstemming bestond over het zullen begraven van de overledene. Zij vrezen dat [geïntimeerde] bij het geven van een bestemming aan de as opnieuw niet zal handelen in overeenstemming met de wens van de overledene. Volgens [appellanten] c.s. wilde de overledene namelijk worden begraven om zijn stoffelijk overschot intact te houden. Daarbij past het niet om de as te verdelen, zoals [geïntimeerde] wil. Omdat [appellante2] en [appellante1] als de dochters van de overledene zijn meest nabije nabestaanden zijn, behoort de as van de overledene hun geheel toe te komen. [appellanten] c.s. hebben daarbij aangevoerd dat de overledene in de beginperiode van zijn relatie met [appellante3] haar geloof, de islam, heeft omarmd, dat volgens islamitische regels een overledene dient te worden begraven en dat de overledene bij leven ook herhaaldelijk tegenover hen de wens heeft geuit om te worden begraven.
Als, zoals hier, de wens van de overledene over zijn asbestemming niet vastligt, dient bij de bepaling van wat vermoedelijk diens wens zou zijn geweest, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, aangesloten te worden bij de wensen van de nabestaanden, rekening houdend met hun gevoelens. Normaal gesproken zal dat namelijk ook stroken met wat de overledene gewild zou hebben. Het zou daarom wenselijk zijn als [appellante2] en [appellante1] , als dochters van de overledene, en de moeder van de overledene na deze uitspraak over die asbestemming alsnog overeenstemming weten te bereiken, al dan niet onder leiding van een onafhankelijke derde (zoals bijvoorbeeld een erkende mediator). Mocht dat onverhoopt niet lukken, dan zal [geïntimeerde] nadat de asbus aan hem ter hand is gesteld over die bestemming zelf een keus moeten maken, zoveel mogelijk aansluitend bij wat in zijn beleving in die situatie de vermoedelijke wens van de overledene zal zijn geweest. Op voorhand valt echter niet uit te sluiten dat over de bestemming van de as van de overledene in een bodemprocedure nog een rechterlijk oordeel zal worden gevraagd. Een door de betrokkenen bereikte overeenstemming over de asbestemming of een rechterlijk oordeel daarover in een bodemprocedure gaat boven wat
8.Slotsom
9.De beslissing
Indien op het moment van ontvangst door [geïntimeerde] van de as geen bodemprocedure over de asbestemming aanhangig is, zal [geïntimeerde] de niet voor [appellanten] c.s. bestemde helft van de as aan zijn moeder ter beschikking dienen te stellen. Indien ook in die situatie [appellanten] c.s. niet de andere helft van de as van de overledene in ontvangst mochten willen nemen mag [geïntimeerde] die helft ter beschikking stellen of verstrooien in overeenstemming met wat in die situatie in zijn beleving de vermoedelijke wens van de overledene zou zijn geweest;