ECLI:NL:GHARL:2022:5227

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
200.290.743/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake paulianeus handelen bij verkoop vakantiewoning door vennootschap aan bestuurder

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van Schier Uut Beheer B.V. tegen Projecten B.V. en haar bestuurders. De zaak betreft de verkoop van een vakantiewoning door Projecten B.V. aan een van haar bestuurders, en de vraag of deze verkoop heeft geleid tot benadeling van de schuldeisers van de vennootschap. De rechtbank had eerder de vorderingen van Schier Uut Beheer B.V. afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging.

De procedure begon met een dagvaarding in hoger beroep op 19 februari 2021, gevolgd door verschillende memorie's en een tussenarrest. Het hof heeft besloten dat er een deskundigenbericht moet komen over de waarde van de vakantiewoning ten tijde van de verkoop. Dit is van belang om te bepalen of de verkoop paulianeus was, wat betekent dat het een onverplichte rechtshandeling was die de verhaalsmogelijkheden van de schuldeiser heeft benadeeld.

De relevante feiten zijn dat Projecten B.V. op 20 februari 2019 door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan PORticipation Management B.V., en dat de vakantiewoning op dat moment een marktwaarde had van € 120.000. De woning werd op 8 augustus 2019 verkocht aan de bestuurder voor € 118.500, wat gelijk was aan de schuld aan de bank. Schier Uut Beheer B.V. stelt dat deze verkoop paulianeus was en heeft schadevergoeding gevorderd.

Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundige die zal worden benoemd om de waarde van de vakantiewoning vast te stellen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.290.743/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 169423)
arrest van 21 juni 2022
in de zaak van
Schier Uut Beheer B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
SUB,
advocaat: mr. E.J. Luursema, die kantoor houdt in Leek,
tegen

1.[geïntimeerde1] Projecten B.V.,

gevestigd te Grou,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. E.T. van Dalen, die kantoor houdt in Groningen.

1.De procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 februari 2021,
- de memorie van grieven tevens akte wijziging van eis van 11 mei 2021 (met producties),
- de memorie van antwoord van 22 juni 2021 (met producties),
- het tussenarrest van 3 augustus 2021,
- de akte overlegging producties tevens wijziging van eis van de zijde van SUB van
24 mei 2022,
- de akte met productie 3 van [geïntimeerden] c.s. van 24 mei 2022.
1.2
De in het tussenarrest bepaalde mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op
24 mei 2022. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal (verslag) is aan de stukken toegevoegd. Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[geïntimeerde1] is in een procedure veroordeeld tot betaling van € 58.254,04 met rente en kosten. Deze vordering op [geïntimeerde1] is gecedeerd aan SUB. Terwijl SUB en [geïntimeerde1] overleg voerden over voldoening van de vordering, heeft [geïntimeerde1] haar enige vermogensbestanddeel, een vakantiewoning, verkocht aan één van haar bestuurders ( [geïntimeerde2] ). [geïntimeerde1] heeft de vordering van SUB onbetaald gelaten en biedt geen verhaal.
2.2
SUB heeft bij de rechtbank, na wijziging van eis, een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde1] en haar bestuurders paulianeus hebben gehandeld door de vakantiewoning over te dragen en heeft vernietiging van de koopovereenkomst gevorderd. Daarnaast heeft zij gesteld dat [geïntimeerden] c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld en heeft zij vergoeding van de door haar geleden schade gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen en SUB in de proceskosten veroordeeld.
2.3
Het hof zal tot het oordeel komen dat een deskundigenbericht moet worden gelast over de waarde van de woning ten tijde van de verkoop en zal hierna motiveren hoe het tot dit oordeel komt, na eerst de relevante feiten te hebben vermeld.

3.De relevante feiten

3.1
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn (middellijk) bestuurders en aandeelhouders van [geïntimeerde1] .
3.2
[geïntimeerde1] is op 20 februari 2019 in een procedure bij de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld tot betaling van € 58.254,04 met rente en kosten aan PORticipation Management B.V. (hierna: PORticipation)
3.3
Tot de activa van [geïntimeerde1] behoorde een vakantiewoning aan de Zuidlaarderweg 37-105 in Tynaarlo (hierna: de vakantiewoning). Voor de aankoop van de vakantiewoning was door Rabobank een lening verstrekt waarvoor hypothecaire zekerheid was verleend.
3.4
Op de vakantiewoning was door Iqta projectontwikkeling B.V. (hierna: Iqta) beslag gelegd. Nadat de deurwaarder had aangezegd tot veiling van de vakantiewoning over te
gaan, heeft Rabobank op 29 mei 2019 aan [geïntimeerde1] laten weten de financiering op te zeggen en de veiling over te nemen. [geïntimeerde1] heeft een betalingsregeling getroffen met Iqta en de veiling heeft geen doorgang gevonden.
3.5
Op 3 juli 2019 heeft PORticipation haar vordering gecedeerd aan SUB en op 10 juli 2019 is aan [geïntimeerde1] mededeling van die cessie gedaan.
3.6
Uit een taxatierapport gedateerd 12 juli 2019 volgt dat de vakantiewoning op die datum is getaxeerd op een marktwaarde van € 120.000,-.
3.7
Op 30 juli 2019 is het beslag van Iqta op de vakantiewoning opgeheven.
3. 8 De vakantiewoning is op 8 augustus 2019 door [geïntimeerde1] aan [geïntimeerde2] geleverd voor een bedrag van € 118.500,-. Dit bedrag was gelijk aan het bedrag dat door [geïntimeerde1] aan Rabobank was verschuldigd. Rabobank is met dit bedrag voldaan.
3.9
In een brief van 16 augustus 2019 schrijft [geïntimeerde1] aan SUB dat geen betalingsregeling meer mogelijk is.
3.1
In een brief van 5 september 2019 beroep SUB zich op paulianeus handelen en onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] c.s.
3.11
Op 18 september 2019 heeft SUB verhaalsbeslag doen leggen op de vakantiewoning.
3.12
De vakantiewoning is op 12 november 2021 getaxeerd op € 275.000,-

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1
SUB vordert in hoger beroep:
I. Te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] c.s. door of vanwege de verkoop en levering van de vakantiewoning paulianeus hebben gehandeld jegens SUB in de zin van art. 3:45 lid 1 BW;
II.
primair: [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan SUB van de gecedeerde vordering;
subsidiair: [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 39.000,- aan SUB, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarover vanaf 11 mei 2021 tot de dag van volledige betaling;
III. [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te voordelen tot betaling van de beslagkosten van € 2.158,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
IV. [geïntimeerden] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten in beide instanties met de wettelijke rente daarover en de nakosten.
Eiswijziging I
4.2
SUB heeft bij memorie van grieven haar eis heeft gewijzigd en verminderd door, kort gezegd, niet langer vernietiging van de koopovereenkomst te vorderen. [geïntimeerden] c.s. hebben daartegen geen bezwaar gemaakt. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging
ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
Eiswijziging II
4.3
SUB heeft vervolgens bij akte na memorie van antwoord haar eis nogmaals gewijzigd door haar vordering onder II subsidiair te verhogen tot € 84.427,02. De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven mag wijzigen. Een reden voor een uitzondering op deze regel is niet gebleken, zodat het hof de eiswijziging niet toelaatbaar acht en recht zal doen op de hiervoor onder 4.1 weergegeven eis.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
SUB legt aan haar vordering tot verklaring voor recht dat er sprake is van paulianeus handelen dezelfde feiten ten grondslag als aan haar vordering gebaseerd op onrechtmatige daad. Kort en goed komt haar verwijt aan [geïntimeerden] c.s. erop neer dat de verkoop van de vakantiewoning een paulianeuze handeling is. Dat wil zeggen: een onverplichte rechtshandeling die tot benadeling in de verhaalsmogelijkheden van SUB heeft geleid. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] waren van het paulianeuze karakter van deze verkoop op de hoogte en hebben er toch als bestuurder en/of koper actief aan meegewerkt. Daardoor hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens SUB en zijn [geïntimeerden] c.s. aansprakelijk voor de daardoor geleden schade, aldus SUB.
5.2
In hoger beroep is niet langer in geschil en geldt als uitgangspunt voor het hof dat SUB de vordering rechtsgeldig gecedeerd heeft gekregen, dat de verkoop door [geïntimeerde1] van de vakantiewoning onverplicht was en dat het bewijsvermoeden van artikel 3:46 BW van toepassing is. Dat laatste betekent dat als er sprake is van benadeling van SUB, die wetenschap van benadeling wordt vermoed ook bij [geïntimeerde2] aanwezig te zijn.
5.3
Zowel voor het geven van de gevorderde verklaring voor recht als voor toewijzing van de vordering uit onrechtmatige daad is benadeling dan wel schade aan de zijde van SUB een vereiste. Als niet aan dit vereiste is voldaan, kunnen de vorderingen niet worden toegewezen. Daarmee staat centraal in deze zaak of de verkoop van de vakantiewoning tot benadeling, dan wel schade heeft geleid.
5.4
Op SUB rust de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting door [geïntimeerden] c.s., de bewijslast van haar stelling dat zij is benadeeld door de verkoop van de vakantiewoning. SUB heeft daartoe gesteld dat (i) de vakantiewoning destijds niet voor de marktwaarde, maar een lagere waarde is verkocht en (ii) als de woning nu nog tot de activa van [geïntimeerde1] behoorde, de vakantiewoning inmiddels € 271.000,- waard zou zijn. Gelet op de hoogte van de op de woning gevestigde hypotheek zou de opbrengst bij verkoop tegen marktwaarde destijds dan wel thans tegen de huidige waarde voldoende zijn geweest om haar vordering, die inmiddels is opgelopen tot € 84.427,02 gedeeltelijk of volledig te voldoen, zo stelt zij.
5.5
Voor het antwoord op de vraag of er sprake is van benadeling van SUB dient de situatie te worden vergeleken tussen de gerealiseerde verkoopwaarde en de marktwaarde van de vakantiewoning ten tijde van de verkoop. Anders dan SUB heeft aangevoerd, bestond er geen verplichting voor [geïntimeerde1] om de vakantiewoning aan te houden met alle goede en kwade kansen van dien.
5.6
Nu [geïntimeerden] c.s., onder verwijzing naar een taxatierapport en verschillende WOZ-beschikkingen gemotiveerd hebben weersproken dat de gerealiseerde waarde niet de marktwaarde zou zijn geweest, ligt het op de weg van SUB, zoals zij heeft aangeboden, om te bewijzen dat de vakantiewoning tegen een te lage waarde niet zijnde de marktwaarde aan [geïntimeerde2] is overgedragen.
5.7
Omdat er inmiddels door elk van de partijen een taxatierapport is overgelegd, zal het hof uit oogpunt van proceseconomie zelf een deskundige benoemen die zal worden gevraagd om de waarde van de vakantiewoning vast te stellen ten tijde van de verkoop. Het hof denkt daarbij aan een makelaar die plaatselijk goed bekend is en bekend is met de recreatiemarkt in het bijzonder.
5.8
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Zij geeft partijen daarbij in overweging om in overleg te treden en gezamenlijk een deskundige aan te wijzen en de aan de deskundige te stellen vragen. Het hof zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
5.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
stelt SUB en [geïntimeerden] c.s. in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen;
verwijst de zaak hiertoe naar
de rol van 19 juli 2022;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. G. van Rijssen en mr. M. Aksu en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 juni 2022.